41 | TELEFOON UIT DE KOEPEL

Het werd januari 1990. Het contract met TVM was ten einde. Beroepswielrenner Jos Lammertink was definitief gefinisht. Hoe vervelend en betreurenswaardig dat in zijn laatste jaar is gegaan, met een negatieve hoofdrol van ploegleider Cees Priem, hebben we al eerder besproken. Het was op 1 januari 1990 de hoogste tijd geworden om vooruit te denken, om aan een nieuwe job te beginnen, om het volgende hoofdstuk van zijn werkzame leven aan te vangen. Harry Löwik, opperhoofd van een immense meubelzaak, maar bovenal een enthousiast wielerman, bood hem een baan aan en daar zei Jos geen nee tegen. Om uiteindelijk als deskundig verkoper te kunnen werken moest hij wel eerst in alle disciplines ervaring opdoen. Hij kwam te werken op de afdeling meubel bezorging en klachtenafhandeling en liep met collega Ronny mee om het vak te leren. “Ineens sleepte ik met zware meubels. Vrachtauto’s in en uit, kasten en bedden monteren,  flats in en uit. Pfff”, verzucht Jos 33 jaar later.

Löwik was ook sponsor van de Almelose Wielervereniging De Zwaluwen die in de promotiecompetitie koerste. Omdat de winnende vereniging promoveerde naar de topcompetitie, zou de 33-jarige Jos daarin nog een voorname rol kunnen spelen, zagen Löwik en de zijnen. Ach en Jos moest aftrainen. Zo maar stoppen en niks meer doen, is niet goed. Dus reed hij mee in de klassiekers  van die competitie. “Daarnaast reed ik regionaal wat criteriums en soms een wedstrijd in Duitsland.  Regelmatig won ik dat soort koersen op ervaring. Soms schoot in de slotfase van een klassieker de kramp in mijn benen. ‘Als ik won zei men: ja logisch, jij bent tien jaar prof geweest. En als ik niet won, zei men: hoe kon je verliezen als je zoveel ervaring hebt.”
De Zwaluwen promoveerde naar de topcompetitie. Jos kreeg aanbiedingen van andere verenigingen die ook dezelfde stap wilden maken. Hij kon dan duizend gulden per deelname aan een klassieker verdienen. Hij bleef echter de club uit Almelo trouw. Het was een overzichtelijk bestaan voor de oud-prof. Werken bij Löwik en er nog wat pegels bijverdienen bij de amateurs. Zo verkocht hij in 1992 een klassieker aan Nico Wolthuis, geboren Almeloër die koerste bij de Meteoor, een club uit het noorden des lands. Wolthuis wilde ook wel eens een wedstrijd winnen en waarachtig lukte hem dat in de bekende Drentse Dorpenomloop, een wedstrijd die zijn sponsor veel publiciteit opleverde. Jos: “Hij bood me 750 gulden. Mijn ploegleider Dick van Egmond, aan wie ik het na de wedstrijd maar gewoon had opgebiecht- had daar weinig vertrouwen in. ‘Dat betaalt hij nooit Jos’, zei Dick. Maar ’s avonds om half 7 ging de bel en kwam Wolthuis met het afgesproken bedrag. Ik heb het vervolgens verdeeld onder mijn ploegmaats. Ze kregen de man 125 gulden. Sommigen hadden nog nooit zo’n groot bedrag aan een koers overgehouden.”
De Drentse wielerjournalist Dick Heuvelman schreef die dag een fijne column over de afspraak tussen Wolthuis en Lammertink. In juli 1993 stopte Jos definitief als wielrenner.

Het werk bij de firma Löwik was van tijdelijke aard. Arjan, een zwager van Jos, werkte in Rekken op de Rekkense Inrichtingen, zoals die toentertijd in de volksmond genoemd werden. “Met verjaardagen was Rekken altijd een boeiend onderwerp. Ik luisterde naar zijn verhalen over de streken die de baldadige jeugd daar uithaalde. Zelf was ik vroeger de braafste niet maar dat gedrag overtrof alles. Ik solliciteerde en werd aangenomen als groepsleider op de Orthopedagogische Instelling De Marke in Rekken, zoals de officiële naam luidde en gaf daarbij aan dat ik graag ook direct zou willen starten met de opleiding voor inrichtingswerk. Dat was voor mij als uitzendkracht niet mogelijk. Bovendien zou ik wel genoeg hebben aan de vele indrukken die ik te verwerken zou krijgen, gaven ze aan.
Dan doe ik het zelf, zei ik en volgde de driejarige opleiding MBO-IW in Hengelo naast een fulltime job. Rekken betaalde de kosten ervan terug zodra ik de vaste aanstelling kreeg. Sympathiek. Ik had er ook zeker geen spijt van en heb er veel geleerd over de achtergronden van kinderen tussen de 12 en 18. In Rekken gaven we leiding aan jongens en meisjes die vaak geen liefde en aandacht hadden gehad in hun jeugd. Aangenomen kinderen, van sommigen waren de ouders onbekend of zaten in de gevangenis. Anderen waren ontspoord omdat hun ouders een zaak hadden die ze veel belangrijker vonden.”
Jos leerde er met conflicten om te gaan of met onverwachte situaties. “Ik ben 1 meter 93, maar de leider van de groep was nog een kop groter. Ik pakte ze altijd eerlijk aan. Je moet die kinderen geen kunstjes flikken”, zegt hij en geeft een voorbeeld van de eerste aanvaring die hij meemaakte. “Peter, een jongen van een jaar of 16 zat op tafel. Ik zei: Peter een tafel is niet om op te zitten, ga op de bank zitten. Hij deed net of hij het niet hoorde. Ik pakte hem bij de schouder om hem naar de bank te begeleiden. Hij stribbelde tegen en riep dat ik met mijn poten van hem af moest blijven. ‘Of moet ik je een schroevendraaier in de strot duwen.’ Ik liet hem weten dat ik zijn gedrag niet pikte en zette hem op de bank. Hij had laten weten dat hij tegen de nieuwe groepsleider wat durfde te zeggen en ik had bewezen dat ik de situatie aan kon.”

De jeugd in Rekken kreeg alle kans om wat te maken van hun toekomst. Op het complex was een school van waaruit ook stages werden geregeld. Jos: “Dat was strak geregisseerd en volgens de regels. Ook vakanties op de camping, skiën in Oostenrijk of op het zeilschip De Tukker met de jongeren aan de slag, zijn me bijgebleven. Maar de reden dat ze in Rekken woonden, was dat ze er al overal een potje van hadden gemaakt en onhandelbaar waren weggestuurd. Rekken was dan de laatste kans voordat ze ‘gesloten’ gingen. Er waren positieve uitzonderingen, maar die werden dan door groepsgenoten snel op andere gedachten gebracht, ging dat niet goedschiks, dan maar kwaadschiks.”

Dat leidt dan regelmatig tot conflicten bij de bewoners, zowel onderling als tegen de leiding. “Daar kun je tegen of niet’, vertelt Jos. “En dat vele collega’s er niet tegen konden, bleek wel uit het verloop onder het personeel dat erg groot was. Ik heb collega’s gezien die er helemaal op stuk liepen. Ook had je groepsleiders die zich om de haverklap ziek meldden of andere smoesjes bedachten om niet te hoeven werken. Die hadden dan een vast dienstverband en liepen de kantjes eraf. Ze gingen er regelmatig een paar weekjes of langer tussenuit. Een bloedhekel had ik aan dat gesimuleerde ziek zijn.”

Jos was in Rekken goed op zijn plek. Als de groepen kleiner waren, nam hij zijn pupillen mee om te gaan mountainbiken. Dan kregen ze van hem iets uitdagends voorgeschoteld, bijv.  om van een steile helling af te gaan of te springen. “Ik ben ook met hen gaan motorcrossen. Met dank aan Henk Seppenwoolde en Henk Poorte huurden we het circuit af in Lichtenvoorde. Vonden ze geweldig natuurlijk .”Hij herinnert zich ook nog een jongen, waarvan de twee oudere broers in het Huis van Bewaring zaten. “Toen hij achttien was, mocht hij op eigen benen staan. Een paar maanden later hoorde ik dat hij in een zorgcentrum een bejaarde man had vermoord. Toen zat hij ook in de bajes. Het is een van de vele voorbeelden van pupillen die later aan lager wal geraakt zijn.”

Nog een anekdote uit de vorige eeuw. Jos kreeg op een dag een telefoontje vanuit de Koepel in Breda. “Ik werd doorverbonden naar een ex-pupil van Rekken, een zekere Saul, een jongen van Costa-Ricaanse afkomst. Hij had aan een medegedetineerde die vroeger wielrenner was geweest, verteld dat zijn voormalige groepsleider in Rekken de Tour de France had gereden. ‘Wie was dat dan’, had zijn maat gevraagd. ‘Jos Lammertink’, had Saul geantwoord. ‘Die ken ik’, zei de medegevangene. ‘Ik zal hem eens even bellen.’ Via de receptie werd ik hier in Wierden gebeld. Zo kreeg ik ze beiden aan de telefoon. Saul en Johan van der Velde die daar destijds een straf uitzat voor een misstap die hij gepleegd had.”
Na de succesvol voltooide MBO-opleiding was de HBO-opleiding SPH (sociaalpedagogische hulpverlening) op de Saxion Hogeschool het logische vervolg. Hij deed een toelatingstoets en mocht in het tweede jaar instromen. Na een jaartje kreeg hij echter steeds meer last van zijn gewrichten, onverklaarbaar en steeds pijnlijker. Afwisselend, dan weer in de heup, knie, schouder of enkel en soms dagen niet en dan weer extreem pijnlijk. Alsof ze met een priem (hij weer!) in je gewrichten staken. Jos: “Probleem was dat je de bewoners niet moest laten zien dat je pijn had. Dan werd daar onherroepelijk misbruik van gemaakt. Dus pijnstillers, één uur voordat ik tijdens mijn nachtdienst op moest staan om de groep te wekken, op de nuchtere maag. Dan kon ik tenminste lopen alsof mij niets mankeerde, maar ondertussen verrekte ik wel van de pijn. Uiteindelijk kwam ik  maanden daarna voor een tweejaarlijkse controle bij de bedrijfsarts in Winterswijk. Ik vertelde over de gewrichtsklachten en hoe ik dat oploste met de diclofenacs en naproxen. ‘Maar hoe kom jij aan die medicatie en dan in die hoeveelheden?’ vroeg ze mij verbaasd. Ik kon haar zo drie sportartsen en de huisarts opnoemen die mij allemaal, onafhankelijk van elkaar, de recepten voorschreven. ‘Als jij nog geen maagzweer of maagbloeding hebt dan krijg je er wel een. Daar moet je acuut mee stoppen.’ Dat kan niet, reageerde ik, dan kan ik niet meer lopen en ik moet zo om 14.00 uur beginnen”.
De reactie was logisch. ‘Jij begint helemaal niet. We gaan een bloedonderzoek doen’, kreeg Jos te horen. Een paar dagen later meldde de uitslag RA oftewel reumatoïde artritis. Dat is een chronische ziekte en het adequaat begeleiden van jongeren als groepsleider was daarmee uitgesloten. “Ik was per direct ziek als groepsleider.”

Diezelfde week nog had hij een gesprek met de directeur. Die prees hem als voorbeeldige collega, die nooit te beroerd was om voor en ander in te vallen. Wat zou je willen, vroeg hij. Jos antwoordde dat hij op het Saxion de opleiding HBO-P&A (Personeel en Arbeid) zou willen volgen. “Dan kan ik het in de toekomst met de mond verdienen”, zei hij. Hij mocht overstappen. “Ik had al aangetoond dat ik goed met de computer die toen in opkomst was, kon omgaan. De directeur plaatste mij op kantoor als medewerker P&O. Ik wisselde de geitenwollen sokken voor een colbert.”
In 1995 stopte Jos in Rekken en stapte over naar De Van Dam Groep in Rijssen. Daarover gaat volgende week deel 2 van Jos’ carrière na het wielrennen.
(foto boven: Jos Lammertink aan de leiding in de Ronde van Nijverdal met in zijn kielzog Dick Dekker en Erwin Kistemaker)



40 | SLAPELOZE NACHT

Op de palmares van Jos is de overwinning van de klassieker Kuurne-Brussel-Kuurne in 1984 zeker een van de pareltjes. Vooral als je kijkt naar de overige namen op de lijst van winnaars. Stuk voor stuk zijn het topcoureurs die eind februari / begin maart in het West-Vlaamse Kuurne juichend over de meet geflitst zijn. En hoeveel Nederlanders staan er tussen? Weinig. Want de concurrentie is groot. De renners die aan de start staan, zijn na een uitgebreide voorbereiding in de winter, gebrand op de zege. Ze hebben zich nog nauwelijks met elkaar kunnen meten en staan te trappelen om het nieuwe seizoen van meet af glans te geven, om te laten zien dat ze klaar zijn voor een fraai wielerjaar. Kortom, ze willen allemaal winnen in het stadje aan de Leie.

Jos, debutant in de Panasonic-ploeg, had de Ster der Beloften al in de benen, waarin hij tweede was geworden achter ploeggenoot Eddy Planckaert (foto links). Daags voor Kuurne-Brussel-Kuurne reed hij de Omloop het Volk waar – zoals ook de bedoeling was van Panasonic – Eddy Planckaert andermaal won. Panasonic had ten opzichte van de Kwantum-ploeg de eerste klap uitgedeeld na de opsplitsing van TI Raleigh. Ze zaten maar met liefst zes renners bij de eerste negen. Jos werd zevende.
Daags erna waren er twee koersen, Kuurne-Brussel-Kuurne en de Ronde van Belgisch Limburg. De ploeg werd opgesplitst. Jos kreeg die zaterdagavond op zijn hotelkamer in Gent bezoek van tweede ploegleider Jules de Wever, die hem zei: ‘Awel Jos, we gaan morgen op weg naar Kuurne uw kaart spelen.’ Jos was verheugd, maar kreeg ook de zenuwen. “Ik heb de hele nacht niet geslapen”, vertelt hij. “Ik voelde ineens een enorme verantwoording. Vanderaerden en de broers Planckaert zouden in zo’n situatie meteen aan het ouwehoeren slaan. Die konden de boel op scherp zetten en dan toch zelf nog winnen. Ik trok het me aan. De Wever had een snaar geraakt. De druk stond op de ketel.”

Jos had de Ster der Beloften bijna gewonnen, maar ploegleider Peter Post maakte hem daar wel de spelregels duidelijk. Nu werd hij gepromoveerd tot kopman en was hij nerveus. De wedstrijd verliep aanvankelijk niet zo best voor de lange Tukker. In een van de krantenverslagen staat zijn reactie na afloop. ‘In het begin van de koers had ik verschrikkelijk dikke benen. Ik was niet vooruit te branden, maar blijkbaar tobde de rest ook met de naweeën van de koude, slechte weersomstandigheden in Het Volk.’
Later ging het beter, maar reed hij ook nog een keer lek. Walter Planckaert – tien jaar ouder dan Jos – wachtte op hem en bracht hem terug naar het peloton. Uiteindelijk ontstond er een kopgroep van acht man. “In de spurt liep het gesmeerd”, herinnert Jos zich nog goed. “Walter was een kei als het gaat om het aantrekken van een sprint. Hij was mijn derny in de finale, loodste me overal tussendoor en zo kon ik het keurig afmaken.”
Het was de eerste overwinning van Jos in het shirt van Panasonic. Walter Planckaert werd zelf nog tweede en diens landgenoot Marc Dierickx finishte als derde. Hij was destijds de meesterknecht van Adrie van der Poel en thans de eerste verzorger van diens beroemde zoon Mathieu.
Na Dierickx finishten de andere renners van de kopgroep, achtereenvolgens Marc Madiot, Dirk Heirweg, Stephen Roche, Hans Langerijs en neoprof Gert-Jan Theunisse.

Het mag dan een semiklassieker zijn, de koers naar Kuurne staat mooi op je erelijst. De Telegraaf meldde destijds dat het een grote overwinning was. Jos vertelt dat het later nog vaak vermeld werd. ‘Lammertink, voormalig Nederlandse kampioen en oud-winnaar van Kuurne-Brussel-Kuurne’, staat er dan. “Best mooi. Het is een wedstrijd die je niet zomaar wint”, besluit hij zijn terugblik op die mooie eerste zondag van maart in 1984.

39 | SCHILDKLIER

Jos was in 1980 nog maar een paar maanden prof toen het sukkelen begon. Zoals we eerder al schreven zat de Ziekte van Pfeiffer hem dwars. Op enig moment werd hij daarvan genezen verklaard, maar het was niet over. Dat wil zeggen, Jos voelde in de volgende jaren gaandeweg dat hij minder goed werd. “Dan moest ik na een etappekoers eerst een paar dagen rustig aan doen. De gevolgen van de Ziekte van Pfeiffer waren nooit weg. “Ik werd niet meer de oude”, vertelt hij en niemand wist destijds wat er aan de hand was. ‘Probleem’ was dat hij jaarlijks toch nog af en toe een koers won waardoor zijn ‘geklaag’ minder snel als serieus werd geïnterpreteerd. In 1985, in dienst van Panasonic, reed Jos vanaf het begin van het seizoen slecht, zoals hij zelf zegt.

Jos’ geluk was dat Post in dat jaar bij de Universiteit Maastricht als eerste profploeg een traject was ingeslagen waarbij de ploeg medisch werd begeleid. Harm Kuipers -de oud-wereldkampioen schaatsen- was daaraan als arts en hoogleraar bewegingswetenschappen verbonden en deed de testen. Jos legt uit: “Een veelgebruikte sporttest is het meten van de hoeveelheid creatinekinase in het bloed tijdens een maximaaltest. Dit stofje, kortweg ck genoemd, speelt een rol in de energievoorziening van de spier. Pas als de spiercellen kapot gaan, komt de creatinekinase in relatief grote hoeveelheden in het bloed. Een hoge ck-waarde duidt dus op schade aan de spier. Wie kent niet de extreme spierpijn bij ongebruikelijke inspanningen? Toch herstelt de spierschade in een gezond lichaam zich vanzelf. Een goede nachtrust, even uitfietsen of een massage doen al wonderen.”

Bij de uitslag van die maximaaltest van de Panasonics bleek dat van de zeventien renners er vijftien een ck-waarde onder de 100 hadden. Vanderaerden had 130, omdat hij nog nauwelijks had kunnen trainen. Lammertink had meer dan 1200. Alle alarmbellen gingen af, wat een gigantisch verschil en Post vroeg aan Jos wat hij had uitgespookt. “Nou gewoon, fietsen. Terwijl mij dat al jaren op sommige momenten heel veel moeite kost. Hij had connecties in het Dijkzicht Ziekenhuis in Rotterdam. De dokters ontdekten dat mijn schildklierfunctie nog maar 5% was. Bij 0 ben je dood. De schildklier regelt de stofwisseling voor alle organen en maakt schildklierhormoon aan die de energiebalans in het lichaam reguleert. Niet onbelangrijk. Het afbreken van de afvalstoffen in de spier werkte dus ook naar rato. De spierschade kreeg bij mij geen tijd om te herstellen, maar dat stapelde zich juist steeds meer op in de spier”, legt Jos uit. De hypothyreoïdie c.q. uitgeschakelde schildklier is een auto-immuunziekte en is niet te genezen. Het was te wijten aan het Epstein-Barrvirus (die de veroorzaker is van de Ziekte van Pfeiffer). De klacht dat Jos sinds Pfeiffer in 1980 niet meer de oude was waren te wijten aan de geleidelijke afname van de schildklierfunctie en kwam uiteindelijk in zijn zesde jaar als beroepsrenner aan het licht.

Jos: “Achteraf bezien waren de resultaten in het voorseizoen best wel acceptabel, al zeg ik het zelf. De wintertraining in het veld en op de weg waren niet extreem lang, maar super effectief. Per weekend een of twee klassiekers op het programma met daarbij veel gelegenheid tot herstel was geen probleem, dan was ik sterk kon niet kapot. Regelmatig was ik qua niveau gelijk aan de kopman, maar schikte ik me in een dienende rol. Vanaf de etappekoersen Parijs-Nice, Tirreno-Adriatico en anderen waarbij de inspanning zich dagelijks opvolgen, voelde ik de teruggang in prestatie jaar na jaar meer opkomen, niet wetende waaraan dat lag. Etappekoersen zoals de Ronde van Spanje 1981 en 1984 kon ik niet uitrijden. Geen selectie voor een wereldkampioenschap. In het naseizoen was ik steeds uit vorm. In Rotterdam vonden ze dus de oorzaak.”

Het jaar 1985 was verloren. In de uitslagenlijsten van Jos kwam dat jaar niet voor. Een van de dokters van het Dijkzicht die betrokken was bij het onderzoek van Jos’ schildklierproblemen, was internist-intensivist Arend Jan Woittiez die puur toevallig ook in 1985 in dienst kwam van het Streekziekenhuis Almelo. Hij is dertig jaar zijn behandelend internist geweest. Jos: “Drie jaar geleden sprak ik hem in een sportcafé in Wierden in verband met de naderende Ronde van Overijssel. Hij was intussen al gepensioneerd en was daar te gast als verrassing voor mij. Hij vertelde toen dat ik de spierziekte waaraan ik al jaren lijdt, achteraf bezien ook al in 1985 onder de leden had. Dat was nieuw voor mij, maar hij kon het toelichten. Om de niet werkende schildklierfunctie te compenseren, dien je dagelijks een bepaalde dosis schildklierhormoon te nemen, zoveel microgram per kilo lichaamsgewicht. Die dosering luistert heel nauw, een te lage of te hoge schildklierwaarde is niet aangenaam. Bij mij bleek de normale dosering niet te volstaan en was het niet duidelijk waarom. Totdat in 2003 bij mij de spierziekte IBM werd ontdekt. Deze ziekte breekt de spier af en de spiermassa wordt omgezet in bindweefsel en vet. En kun je dat dan bij een bloedonderzoek zien? Ja. En waaraan dan? Aan dezelfde creatinekinase ck waarde zoals ik eerder uitlegde. De schildklierhormonen neem je oraal in en worden onder andere door de spieren opgenomen in het lichaam. En aangezien mijn spieren meer en meer worden aangetast, heeft dat gevolgen voor de opname van de medicatie in het lichaam. En er was vanaf ’85 een veel hogere dosering nodig, waaruit zonder twijfel geconcludeerd kan worden dat het proces van spierafbraak toen al was gestart. Helaas is het lichaam niet in staat om de spier bij deze nieuwe auto-immuunziekte te herstellen. De spierafbraak gaat onafgebroken door totdat er niets meer af te breken valt.”

Niettemin heeft Jos als prof 38 overwinningen geboekt, waaronder het Nederlands Kampioenschap op de weg in 1986. Een week eerder was hij afgepeigerd terug gekomen uit de Ronde van Zwitserland, zou op het NK een controlerende rol vervullen, maar kwam in de beslissende kopgroep terecht en won. Hij is van mening dat er meer ingezeten had, als hij in die jaren fit was geweest. Door de goede resultaten in het voorjaar verdiende hij dat jaar een goed contract bij TVM. “Maar ik moest er steeds weer maximaal voor gaan. Ik reed altijd door tot ik niet meer kon. Willen is kunnen, zei ik altijd. Dat was voor mij tientallen jaren een succesvol motto.”

Jos sluit het droevige relaas af: ”Tegenwoordig is ‘luisteren naar je lichaam’ een belangrijk credo. Had ik dat maar veel eerder gedaan, dan was ik er misschien niet zo beroerd aan toe geweest als nu.”

38 | GEROEZEMOES IN HET HOTEL

Als beroepsrenner diende Jos vijf broodheren: HB-Alarmsystemen, B&S Wegenbouw-Elro Snacks, Vivi-Benotto, Panasonic en TVM. Het shirt van Vivi-Benotto droeg hij slechts één jaar, in 1983. Zoals zo vaak staan je netwerk en/of toevallige ontmoetingen aan de basis van een dienstverband waaraan je een week eerder nooit gedacht zou hebben. Toeval bestaat niet. Jos was op een dag even langs gewipt bij de fietsenwinkel van Bert Boom in Enter. Daar zat een vertegenwoordiger van Vivi, een Italiaans kinderfietsmerk. Die vertelde dat zijn baas het jaar nadien sponsor zou worden van een wielerploeg Vivi-Benotto. En geen amateurploegje, maar een team voor beroepsrenners. Jos kwam met de beste man in gesprek. Je kunt nooit weten. Hij wilde eigenlijk wel weg bij Elro. “Die ploeg was niet professioneel genoeg”, vertelt hij. “Ik maakte toen via die vertegenwoordiger een afspraak met die Italianen. Gregor Braun, destijds een bekende renner die ik in het peloton al regelmatig tegenkwam, had er ook getekend.”
De deal kwam tot stand. Jos glimlacht. “Ik sloot een tweejarig contract af en ging miljonair worden in Italië. Miljonair in lires wel te verstaan -een miljoen lire was 1700 gulden- en het vooruitzicht was zo riant dat ik al stiekem durfde te kijken naar de prijzen van de 4-deurs Maserati’s aldaar.”

Het eerste trainingskamp in Bormio begon al met een huzarenstuk van Jos, die als chauffeur van gemotoriseerde voertuigen nogal onverschrokken was in die tijd. Daarover hebben we al eerder geschreven. De vrouwen mochten ook mee. Jos en Annette gingen op pad met hun Opel Senator en moesten uiteraard ook de Alpen over. Op enig moment stonden ze voor een pas die hen naar de Italiaanse grens moest voeren. Maar die was gesloten. Overvloedige sneeuwval. Wat nu? Doorrijden, dacht Jos en zonder sneeuwkettingen ging hij glibberend de berg over. Hoe vaak schreeuwde Annette ‘Jos, Jos, Jos’? Hoe vaak sloeg ze de handen voor de ogen? Hoe vaak dacht ze een diepe afgrond binnen te glijden. Maar de stoïcijnse chauffeur slibberde door langs ravijnen en rotswanden en kwam waarachtig ’s avonds laat heelhuids bij de grenspost aan. Maar die was gesloten. Niet onlogisch. Het paar moest wachten tot 6 uur in de ochtend en probeerde in de Senator te slapen.

Het trainingskamp liep goed. “Ik heb er goed kunnen trainen. Er zaten naast onze ploeg nog meer renners die zich op het seizoen voorbereidden. Annette speelde spelletjes jokeren met onder andere Guido Bontempi en ik legde contacten”, herinnert hij zich.
Zo maakte Jos kennis met de Italiaanse ploeggenoot Graziano Salvietti, wiens schoonvader een hotel runde in zijn woonplaats in Toscane. “En daar kon ik in januari met hem als gids al terecht om lekker te trainen in aanmerkelijke betere weersomstandigheden dan hier”, vertelt hij.

Goed op de reis voorbereid ging Jos op pad, bevoorrading bij de hand, de wegenkaarten gesorteerd, de verschillende valuta marken, schilling en lires in aparte envelopjes en zo verliepen de ruim 1300 kilometer voorspoedig. Vol moraal in één ruk naar het zuiden. De reis werd alleen onderbroken door een paar tankbeurten. De start van zijn privé trainingskamp verliep niet geheel voorspoedig.
Jos: “Na de eerste nacht op de bestemming heerste er een opgewonden sfeertje in de ontbijtzaal met veel gepraat en geroezemoes in het hotel. Daar bleek dat iedereen die zijn hotelkamerdeur niet had afgesloten, ongewenst bezoek had gehad en was bestolen. In mijn beste Duits, Frans en Italiaans legde ik aan medegasten uit dat ik daar helemaal niets van snapte. Je hoort het toch als er iemand binnenkomt. Ik doe mijn deur nooit op slot en ben toch altijd direct wakker, zei ik. Onderwijl begon ik me toch wat minder zeker te voelen en ging toch maar eens kijken op mijn kamer. Ik had op verschillende plaatsen geld, in die broekzak, die binnenzak, in die jas en de polstas. En wat bleek? Ik was ook bezocht. Ik had helemaal niks meer. En ik had niks gemerkt. Op hangende poten ging ik terug naar beneden. De boeven spoten een bepaald soort gas onder de deur door de kamer in, waardoor de gast in een diepe slaap terecht kwam. Daardoor konden ze ongestoord hun gang gaan. Ik miste mijn paspoort, rijbewijs, girobetaalkaarten en 4000 gulden.”

Zo zag zijn eerste trainingstocht met Graziano in Toscane er door dit voorval heel anders uit dan hij zich had voorgesteld. Toch was er bij terugkomst nog wat positiefs te melden. De schoonmaaksters hadden in een badkuip van een niet verhuurde kamer alle buitgemaakte spullen teruggevonden. ‘Alleen’ het contante geld was verdwenen. Een zorg minder voor Jos en de andere gedupeerden.

Verder verliep het trainingskamp voorspoedig. Onder gunstige weersomstandigheden konden flink wat kilometers gemaakt worden. In goede conditie en vol zelfvertrouwen reed Jos terug naar huis om eind februari samen met Gregor Braun af te reizen naar de Ronde van Sardinië. Braun won de etappekoers. Terug in Wierden bleek dat het salaris van de maand januari nog niet overgemaakt was. Jos: “Ik had in ’82 het huis gekocht waar we nu nog steeds in wonen. Een derde deel van de hypotheek moest in vijf jaar extra afbetaald worden. Ik stopte maar met het bekijken van de advertenties voor de nieuwste Maserati. Lang verhaal kort, in mei kregen we het salaris van januari. Het was allemaal slecht geregeld bij Vivi-Benotto. Onze ploegleider Franco Montanelli had een liefje in Tsjechië. Hadden wij ergens een wedstrijd, dan zat hij bij haar en liet hij een stroman de koers doen. Bovendien was hij vooral geïnteresseerd in de resultaten van Franco Chioccioli. Dat was overigens een goeie renner. Die kreeg waarschijnlijk wel zijn salaris en hoorde dan ook niet bij de klagers.”

Jos was de enige Nederlander bij de ploeg. Dat was een natuurlijk een nadeel: “Ze spraken alleen Italiaans. Aan tafel verstond ik bijna niks van de gesprekken, hoewel ik in de auto Italiaanse lessen volgde. Dat was leerzaam. Ik vond het een mooie taal.” Er schiet hem een anekdote te binnen. “We kwamen een keer van de training. Een collega kwam net van het toilet en zei Pff, stanco. Ik dacht, ja ja, hè, hè. Daar hoef je je niet voor te verontschuldigen. Wie ruikt er nou lekker als je van de WC komt, dus ik maakte maar een beweging van het is je vergeven. Maar toen ik later leerde wat stanco betekende, kon ik een lach niet onderdrukken. Moe. Hij was moe.”

De conclusie was duidelijk. Jos’ Italiaanse avontuur was een mislukt jaar. “Ik stond op de bank in het rood, kreeg geen salaris en ook geen reiskostenvergoeding. De ploegen moeten bij de UCI een borgsom betalen voordat ze als ploeg een licentie kunnen krijgen. Dat is bedoeld voor calamiteiten, maar daar waren ze blijkbaar ook onderuit gekomen. De KNWU zou het regelen met de UCI. Ik heb wel wat teruggekregen, maar dat was niet meer dan de reiskosten. Het netto resultaat bleef onder nul.”
Het jaar 1983 was voor Jos dan ook geen succesjaar. “Ik was de meesterknecht van Braun. De Italiaanse renners zelf waren niet zo gecharmeerd van de voorjaarsklassiekers in het noorden. Te koud, nat en al dat gehobbel op de kasseien. Toch lieten we ons in de koers nog regelmatig van voren zien. Steeds weer liet ik me overhalen om weer voor een koers naar Italië te komen, dan zou ook het achterstallige loon betaald worden. Evenzovele malen bleek dat een loze belofte. Ik kreeg gaandeweg een enorme hekel aan ploegleider Montanelli. Altijd beloven en niks doen. Domani zei hij dan. Morgen. Hij kwam nooit iets na.”

Eind augustus nam Jos deel aan de Ronde van Nederland met een mixploeg van landgenoten die in andere buitenlandse ploegen reden. Hij werd tweede in de proloog en eindigde op de negende plaats, pal achter Henk Lubberding die hem – zoals we al eerder beschreven – bij Peter Post voordroeg voor het jaar 1984. Gelukkig voor hem lukte dat en kon hij afscheid nemen van het vermaledijde Vivi-Benotto.

De ploeg 


1983. Parijs-Roubaix, Jos rijdt Bernard Hinault uit het wiel


1983. Amstel Goldrace, Jos op kop met links van hem Jan Raas en rechts Steven Rooks.

37 | DE NIEUWE MERCKX?

Altijd belangrijk in vroegere wielertijden: Olympia’s Ronde, de etappekoers van iets meer dan een volle week. Die wilde een amateur graag winnen, want dan was de kans om beroepswielrenner te worden groter, een doel dat de meeste topamateurs nastreefden. Dat gold zeker ook voor Jos Lammertink. Op 24 mei 1979 startte hij als 21-jarige renner van de Amstel ploeg voor de derde keer in deze koers. De twee vorige rondes door Nederland was al duidelijk geworden dat een concollega van goeden huize moest komen, wilde hij Jos voor blijven.

De concurrentie voor de eindzege beziend kwam Jos allereerst uit bij tweevoudig winnaar Arie Hassink, trainings-, streek-en ploeggenoot. Hij stond in 1979 voor de elfde keer aan de start. Verder had je destijds sterke coureurs als Theo de Rooij, Jacques van Meer, Henk Mutsaars, Adrie van der Poel, Guus Bierings en Jos’ ploegmaat Adje Wijnands. “Arie en ik golden binnen de Amstel ploeg als gerenommeerde renners, dat wist ik zelf ook”, vertelt Jos ruim 44 jaar na dato. “Na de voor Amstel succesvol verlopen ronde van 1978 hoopte ik te winnen. Ik heb me toen uit de naad gefietst voor Arie. Ik heb hem die twee keer enorm goed geholpen. Ik was zijn superknecht. Hij had vrij veel aan mij te danken. Dus verwachtte ik dat hij in ’79 wat terug zou doen. Maar onze ploegleider Herman Krott gaf al aan dat Arie ook deze keer een beschermde renner zou zijn. Arie zei zelf ook dat ik hem maar moest proberen te kloppen.” Krott sprak zich bij voorbaat in een van de dagbladen nog eens duidelijk uit. ‘Ik ben de baas. Ik bepaal de tactiek. Heus, Arie krijgt zijn kans. In Limburg mag hij laten zien wat hij kan. Dan moet Jos maar proberen te volgen. Zo is de afspraak. Niet anders.’

Jos herinnert zich nog goed dat hij niet tot de oogappels van Krott behoorde. Hij moest zijn ambities geheel op eigen kracht zien waar te maken. Dat bleek in Bladel ook bij de proloog voor koppels over negen kilometer. Arie reed met Wijnands, Krott zette Gerrit Möhlmann naast Jos en zei erbij: ‘Er wel even aan denken Jos dat je aan de meet Gerrit voor laat gaan. Anders rijd jij misschien de hele Ronde in de oranje leiderstrui.’ Of dat raar is? Ja, dat is het wel. Wellicht wilde hij Möhlmann als trouwe knecht iets gunnen. Wij wonnen en hadden vanzelfsprekend dezelfde tijd. Eigenlijk had ik toen ook al de oranje trui.” Het duo Hassink/Wijnands werd derde meteen al een halve minuut. Achter hen eindigden De Rooij en Ad Prinsen als vierde op veertig seconden.

De volgende dag was het al raak. “Het was slecht weer. Gerrit was al snel gelost. Hij was op de kasseistroken rond Bladel bang in de regen. Ik zat erbij in Schijndel en mocht de oranje trui aantrekken”, zegt Jos. Hans Plugers won de etappe voor Johnny Broers en Jos’ plaatsgenoot Wim Albersen.
Meteen daarna volgde de eerste graadmeter, een tijdrit over ruim 20 kilometer. Jos vloog over de Brabantse wegen en won glansrijk. Op 21 seconden volgde Adrie van de Poel, de volgende renners hadden al bijna een minuut achterstand. Het tweede deel van de etappe bracht de renners naar Zuid-Limburg. In Hulsberg won Damen. Jos moest na materiaalpech hard werken, maar hield stand.

Daarna volgde weer een krachtmeting met de pittige etappe van Hulsberg naar Hulsberg. Er gebeurde veel, de klimmers deden hun best, maar Jos reageerde op grootse wijze. De verslaggevers van de diverse kranten waren lyrisch. Een citaat: ‘Vijftien kilometer voor Hulsberg — de koplopers bezaten toen nog een voorsprong van bijna twee minuten op een achtervolgende groep van zeven renners onder wie Lammertink — vond de Wierdenaar het welletjes. Hij kromde de rug, zette aan, en knabbelde zonder enige hulp van het gezelschap waarin hij verkeerde, vijftig seconden van de achterstand op de koplopers af.
Lammertink fietste zo hard, dat Theo de Rooij, Frits Schür en Ad van Peer, toch geen kleine jongens in het amateurwielerkorps, moesten afhaken. Alleen Van de Poel en Von Löffelholz (foto links) konden, zij het met moeite, het moordende tempo van Lammertink volgen. De winst in de tijdrit in Schijndel en zijn grandioos gereden finale van gisteren, ontlokte bij Krott de uitspraak: Jos reed die laatste kilometers reed à la Merckx.’
Dagblad Trouw reageerde met: ‘Wanneer Lammertink een nieuwe Merckx wordt genoemd, is dat vooral als voorbeeld bedoeld. En eerlijk is eerlijk. De Wierdenaar straalt tot nu in Olympia’s Ronde van Nederland een klasse uit, die Merckx in de overeenkomstige fase van zijn fietsleven ook etaleerde. „Dat kon je op de Fromberg zien,” draaide bondscoach Rini Wagtmans de film nogmaals af. „Hij kwam als eerste boven en loste zonder om te kijken drie renners. Hij sloeg op niemand acht. Zoiets zag je vroeger alleen Eddie Merckx doen’, aldus Johan Woldendorp in Trouw.
Een dag later stond de zg koninginnenrit op de rol. Veel schermutselingen met onder andere Jacques van Meer, Ad Wijnands, Adrie van der Poel en Jos’ neef Hennie Stamsnijder als uitblinkers, maar Jos was andermaal alert.
Jos: “Ik koos voor 13-18 achter en 42-53 voor. In die tijd hadden we nog maar een 6-pion. De andere renners kozen voor lichtere versnellingen om over al die bulten te kunnen rijden. Ik moest de steile Keuteberg dan wel als eerste opgaan, want als je af moest stappen, kwam je daar met ‘een 18’ niet meer op gang. Dus draaide ik als eerste de Keuteberg op,  zo gezegd, zo gedaan”, aldus de grijnzende Jos.
Uitslag: 1. A. Wijnands (Amstel) 152 km in 3.51.29 (m. bon.), 2. J. van Meer (Gazelle) 3.51.34 (m. bon.), 3. H. Stamsnijder (Uitkomst) 3.51.48 (m. bon.), 4. Jos Lammertink (Amstel) 3.52.49, 5. A. v. d. Poel (Van Erp), 6. F. von Löffelholz (W.Dld.), 7. F. Schür (Elite) 3.54.15, 8. Theo de Rooij (Gazelle) 3.54.17, 9. P. Kuys (Elite) 3.54.22, 10. A. Hassink (Amstel) zt
Klassement na Limburg: 1. Jos Lammertink (Amstel) 10.27.56, 2. A. Wijnands (Amstel) 10.29.46, 3. A. v. d. Poel (Van Erp) 10.29.47, 4. H. Stamsnijder (De Uitkomst) 10.29.53, 5. G. Bierings (Van Erp) 10.30.38, 6. J. van Meer (Gazelle) 10.30.58.

In de volgende etappe gebeurde veel. Adje Wijnands zat in de goeie ontsnapping en reed ploegmaat Jos bijna uit de trui. Hun ploegmakker Theo Peeters won in Sint Willebrord de rit voor Wijnands en De Rooij.
Jos kwam na afloop met een ontboezeming. Dat lezen we in de dagbladen van toen. Hij had aan den lijve ondervonden wat het betekent om als leider rond te fietsen in een etappekoers. ‘Ik heb ervaren dat het niet niets is om vanaf het begin de trui te dragen, je rijdt je rot. Niemand doet meer iets voor je en ze proberen je aan alle kanten te flikken’, aldus Jos.  Een jaar eerder klaagde Hassink dagelijks steen en been over het zware lot van een koploper. De Needenaar kon toen echter wel te allen tijde terugvallen op zijn ploeg, waarin ook Lammertink zijn steentje bijdroeg. Nu de rollen omgedraaid zijn, loopt het allemaal niet zo soepeltjes. Hassink is zijn kopman nauwelijks van nut geweest in de laatste twee ritten. Oorzaak: een knieblessure. Ploegleider Krott zei daarover: ‘Nu Lammertink Hassink nodig heeft is hij er niet. Dat is precies waar ik altijd zo bang voor ben geweest.’ De Amsterdammer is er wel van overtuigd dat Hassink buiten zijn eigen schuld verstek moet laten gaan. Hij gelooft dat de knieblessure niet gesimuleerd is en dat Hassink wel wil, maar gewoon niet kan.

Op naar Dieren, de thuisbasis van Gazelle. Henk Mutsaars won met De Rooij als tweede en Van der Poel als derde. De strijdbare Jos werd vijfde op geringe achterstand en bleef leider.
Een citaat van Van der Poel uit een van de kranten: ‘lk geloofde echt zelf in de ritzege. Meer zat er voor mij niet in. Want Jos reed weer geweldig. Zo krijgt niemand een kans om hem weg te rijden. Alleen moet-ie er toch in de finale wel door hebben gezeten. Want normaal spurt-ie toch erg goed mee. Maar nu bleven De Rooij en ik hem makkelijk voor.’ Die illusie ontzenuwde Lammertink een paar meter verderop, schrijft de krant vervolgens. Jos reageerde: ‘Mijn voetriem was gebroken. Ik kon dus nooit voluit sprinten. Echt waar, anders win ik waarschijnlijk de etappe ook nog. Ik ben nergens nog bang voor.’

Een kort ritje naar Neede, de woonplaats van Arie Hassink en Jos Alberts (ook van Amstel), werd gewonnen door de Rus Jarkin. Jan Jonkers (Union) nestelde zich op de derde plaats van het klassement.
Op de Needse berg was vervolgens een tijdrit over ruim 22 km gepland.  Jos was weer de sterkste. Het was weer een signaal dat hij klaar was om met een gerust gevoel de overstap naar de profs te gaan maken. Eerste vijf tijdrit: 1. Jos 29.01, 2. G. Bierings (Van Erp) 29.25 (m. bon.), 3. J. Jonkers (Union) 29.33 (m. bon.), 4. G. Schipper (Batavus) 29.57, 5. A. v. d. Poel (Van Erp) 30.00
Na afloop meldde Jonkers zich bij Jos met de vraag hoe hard hij de Needse berg opgereden was. Jos: “Hij was er zelf met een snelheid van 70 km per uur tegenop gereden, zei hij. Hangend aan de ploegleidersauto. Hij vroeg het mij en suggereerde dat ik ook aan een auto had gehangen, gezien mijn snelle tijd over die 22 km.”
Van der Poel had het hoofd al in de schoot gelegd, zo meldde hij een dag later in een van de kranten:  ‘Lammertink is toch de sterkste.’

Een dag later won Versluis in Veenendaal de massasprint van het eerste deel van de zevende etappe. Deel 2 leverde een zege op voor Bert Wekema die in Kijkduin zijn medevluchters (twee Russen) klopte.
Jos had in 1978 de laatste etappe naar Amsterdam gewonnen en zou dat als klassementsleider weer gaan doen, maar tot verbazing van velen werd hij door medevluchter Prinsen geklopt. Jos: “Mijn voet schoot uit de toeclip, gaf ik als oorzaak aan. Maar Krott heb ik direct het eerlijke verhaal verteld. Ad Prinsen bood me duizend gulden als ik hem liet winnen. En aangezien ik in Oldenzaal met Annette net was gaan samenwonen, kon ik dat bod niet laten lopen. Via Prinsens ploegleider Ben van Erp ontving ik die duizend gulden en was er blij mee. Zelfs Krott had er begrip voor.”

Eindstand Olympia’s Ronde 1979
1. Jos Lammertink (Amstel/foto)) 29.58.02, 2. A. Wijnands (Amstel) op 2.27, 3. J. Jonkers (Union) op 2.33, 4. A. v. d. Poel (Van Erp) op 3.05, 5. A. Prinsen (Gazelle) op 3.19, 6. G. Bierings (Van Erp) op 3.55, 7. H. Stamsnijder (Uitkomst) op 4.41, 8. H. Mutsaars (Driessen) op 5.15, 9. Bas van Lamoen (Batavus) op 5. 5.59, 10. J. Broers (Van Erp) op 6.17, 11. F. Schür (Elite) op 6.27, 12. A. Hassink (Amstel) op 6. 51.
In het klassement zien we nog enkele streekgenoten van Jos. Op 19.22 eindigde Dick van Egmond (Nijverdal) als 34ste. Op 20.43 werd Nico Hilberink (Den Ham) 37ste en op 26.39 werd Han Vaanhold uit Haaksbergen als 49ste geklasseerd. Kort daarachter is Wim Albersen (Wierden) 51ste op 28.46.
En verder nog: 61. Jos Alberts (Neede), 71. Jan Posthuma (Weerselo), 75. Henk Boom (Markelo), 77. Peter Steyn (Wierden), 87. Gerard Veldscholten (Oldenzaal).

Gerrit Möhlmann (rechts) en Jos, winnaars van de proloog en de huldiging van de rondemiss.


Eindwinnaar Jos straalt, de rondemiss straalt. Wat wil je nog meer?


 

Eind goed, al goed. Jos met zijn zeer tevreden ploegleider Herman Krott.

 

36 | PFEIFFER

De wielrenner Jos Lammertink barstte van het talent. Als adspirant won hij vrijwel alles, als nieuweling ook, als junior eveneens. Als amateur won hij vaak, maar had zich als lid van de semiprofessionele Amstelwielerploeg te schikken aan de belangen van het team. Anders was het aantal podiumplaatsen in die categorie veel groter geweest.

In 1980 trad Jos toe tot het profpeloton. En toen was het gedaan met de vanzelfsprekendheid dat hij in elke wedstrijd tot de favorieten behoorde. We hebben in deze serie al regelmatig beschreven hoe de ploegdiscipline hem noopte tot ‘knechtenwerk’ of hoe hij op geraffineerde wijze in zijn dadendrang beknot werd, zoals bij TVM het geval was. Hij kwam als beroepsrenner echter ook nog een ander obstakel tegen, een lastige dwarsligger, een onzichtbare opponent. Noem deze pechduivel Pfeiffer.

Het begon al meteen in 1980. Jos was prof geworden bij de kersverse HB-Alarmsystemen-ploeg en was direct kopman. De eerste wedstrijd was subiet een voltreffer: de Grand Prix de Saint-Raphaël. In de voorjaarsklassiekers reed hij in de voorste gelederen en in de Ronde van Spanje won Jos een etappe. Perfecte start van de nieuwe episode in zijn leven, zou je zeggen. Maar het liep anders. Gaandeweg het seizoen ging Jos minder goed rijden. “Ik begon te sukkelen”, vertelt hij, “kwam niet meer vooruit. Voor de Ronde van Spanje heb een periode gehad met 39 à 40° koorts en een keelontsteking en hoofdpijn. Tot de dag voor de proloog heb ik in bed gelegen. De rittenkoers verliep moeizaam, logisch, het was mijn eerste grote ronde. Dat zal dan wel het afzien zijn, dat is dan blijkbaar het bestaan van een beroepsrenner, niet piepen, dacht ik. Onder mijn ‘motto willen is kunnen’ heb ik steeds dieper in de reserves getast.  Luisteren naar je lichaam is heel belangrijk maar ik ging daar dwars tegenin. Mijn hartslag in rust was 28 maar steeg van week op week tot boven de 60. Ik klaagde erover, maar de collega’s zeiden ‘Lampekap niet zeiken. Je wint nog koersen.’ Dat klopte, want ik won in juli de zesdaagse koers Rijn&Gouwe. Maar het gekke was dat ik het ene been haast niet meer voor het andere kreeg. We woonden twee hoog in Oldenzaal, maar de trap naar boven was een lijdensweg.”

Zijn ploeggenoot Herman Ponsteen met wie Jos vaak een hotelkamer deelde, suggereerde dat het wel eens de Ziekte van Pfeiffer zou kunnen zijn. ‘Laat je eens prikken’, zei hij. Jos liet zijn bloed onderzoeken, in juli, na de mooie eindzege van Rijn&Gouwe. Het was inderdaad de Ziekte van Pfeiffer. Jos: “Ik had het idee dat Herman mij besmet had, maar hij liet dat in het midden. Hij zou het ook van mij gekregen kunnen hebben, we lagen in hotels wel bij elkaar en dronken uit dezelfde fles. Hij was er in ieder geval niet  beter van gaan rijden daarna. Maar hij was ook vijf jaar ouder en geen jongvolwassene meer. En Herman reed ook geen Rondes van Spanje of Zwitserland, koersen waar ik mezelf volledig uit elkaar trok.”

Pfeiffer dus. Het bekendste symptoom van deze ziekte is langdurige zware vermoeidheid. Vooral tieners en jongvolwassenen ervaren klachten bij Pfeiffer die besmettelijk is bij direct contact met besmet speeksel. Het delen van een waterflesje kan al funest zijn. Pfeiffer gaat in principe vanzelf weer over. Voldoende rust is belangrijk voor het herstel.

Maar ploegleider Henk Koopmans had andere adviezen. Strikte geheimhouding over Pfeiffer omdat ik geselecteerd was voor het WK. “Ga met je vrouw naar Zwitserland, neem de ploegleiderswagen maar mee en ga trainen in de schone lucht.”

Jos kreeg op 9 september te horen dat hij het virus niet meer zichtbaar was in het bloed. Het naseizoen was van de baan. Het wielerjaar 1980 zat erop voor hem. Op naar ’81.

In het nieuwe jaar zou Lampekap voor nieuwe kansen gaan. Hij snakte naar de topvorm van vroeger toen hij iedereen erop legde. “Maar ik voelde me ook in het voorseizoen van dat jaar niet goed. We gingen in februari naar de Ronde van Andalusië. Daar ging het me niet gemakkelijk af, ik moest er veel voor doen, voor het eerst moest ik enorm afzien”, zegt Jos. Tot slot reden de mannen daar een tijdrit van ruim 4 kilometer. Jos ging over de streep, maar was behoorlijk ontevreden. Voor zijn gevoel was hij niet echt op gang gekomen en was gefrustreerd naar zijn hotel gereden. Maar opeens meldde Henk Koopmans zich bij hem. ‘Ik kom je ophalen’, zei de ploegleider. “Wat bleek”, glimlacht Jos, “ik had die tijdrit gewonnen. Een vedette als Freddy Maertens was derde. Ik mocht niet klagen, maar snapte er niks van. Ik voelde me slecht, want ik was niet meer de oude Lammertink. Ik had niet de overdrive die ik vroeger had.”

 

De klachten hielden aan. Jos besloot rekening te houden met deze lastige situatie. Hij trainde anders, nam meer rust. “Ik trainde in het voorseizoen vaak met Stammie in het bos of trainde achter de motor. Dat was kort, intensief en heel effectief. Ik reed in het voorseizoen altijd goed. De eerste wedstrijden liepen lekker, maar in de etappekoersen voelde het met de dag per dag minder. Voor zover ik dat zelf kon beslissen, hield ik rekening met rust en training. De toestand was te wijten aan de Ziekte van Pfeiffer. Uiteindelijk had het er zodanig ingehakt, dat ik nooit meer de oude ben geworden.”

PS. In 1985 lag Jos er een jaar uit wegens een groot probleem met de schildklier. Daarover later meer.

Foto boven: Jos zit er gezellig bij tijdens de Zesdaagse van Rijn & Gouwe, maar is intussen besmet geraakt met het virus dat de Ziekte van Pfeiffer veroorzaakte.

Jos, Herman Posteen en Jos Schipper tijdens een onderonsje met sponsor Rody Hoogenboom (1980)


1980. Jos wint de negende etappe van de Ronde van Spanje.

 

 

 

 

35 | SCHOENENDOOS VOL HOMEOPATISCHE MIDDELEN

Ze kenden elkaar al wel. Twee jongens uit het oosten nietwaar. Ze zagen elkaar bij koersen, maakten een praatje en een geintje en bekeken elkaars uitslagen. Toen Henk in 1977 beroepsrenner werd, stapte Jos over naar de amateurs. “Maar als nieuweling en junior zag ik hem vaak koersen bij de amateurs, omdat Nico Hilberink en ik meestal samen naar de koers gingen. Nico was amateur. We moesten altijd wachten tot hij klaar was.”

Toen Jos in 1980 beroepsrenner werd, reed de vijf jaar oudere Henk Lubberding in de wereldberoemde TI-Raleighploeg van Peter Post. En nog steeds spraken ze elkaar af en toe. Niet vaak, want Jos reed in een andere ploeg en had vaak andere programma’s. In 1983 reed hij voor de Italiaanse formatie Vivi-Benotto. Dat beviel hem niet, vooral ook, omdat de ploegbaas hem niet betaalde. Maar eind augustus was de redding nabij. Jos reed de Ronde van Nederland. Hij was opgenomen in een samengestelde ploeg met landgenoten die net als hij voor een buitenlandse formatie reden.

“Henk benaderde mij tijdens een etappe in de Ronde van Nederland”, vertelt Jos. ”Of ik ervoor voelde om over te stappen naar de ploeg van Post.” Op dat aanzoek zat de lange man uit Wierden stiekem al een tijdje te vlassen. De zaak kwam rond. 1 januari 1984: Jos reed eindelijk voor Post.

Henk en hij lagen elkaar, dat bleek gauw genoeg. In de aanloop naar het seizoen kwamen ze al een paar keer bij elkaar. Tijdens een trainingskamp in Limburg begon het pas echt. De mannen kregen een programma voorgeschoteld met onder andere langlaufen erin. Een sporthal diende als geschikte locatie voor het doen van oefeningen. Voor Jos was het nieuw, maar steeds was Henk daar om hem te ondersteunen en adviseren. “Dat deed hij ook met andere renners uit de ploeg. Hij had al een boel ervaring en was sowieso begaan met het proces en met de vorderingen van de collega’s”, herinnert Jos zich.

Vaak reden de beide coureurs vanuit Voorst, de woonplaats van Henk, naar de klassiekers. “Annette en ons zoontje Nick waren er vaak bij net als Henks vrouw Carla en hun dochtertje. Die vrouwen bleven dan samen in Voorst met de kinderen, gingen niet mee naar klassiekers.”
Jos vertelt met een glimlach hoe ze altijd plankgas naar de plek reden waar de start was van een koers. “Dat was noodzakelijk, want Henk had de eigenschap dat hij altijd te laat was.”
Hij herinnert zich de Ronde van Pijnacker. “We hadden ons al warm gereden en stonden klaar om te starten toen Henk eraan kwam. Nog in zijn gewone kleren. We hebben wel op hem gewacht. Henk was een man van naam. Die willen de organisatoren coûte que coûte aan de start hebben.”

De renners hadden af en toe een akkefietje met Peter Post, de grote baas. Zo was er eens een weekendje in een Utrechts hotel gepland om foto’s te maken in verband met publicitaire aangelegenheden. Jos: “Daar kwamen we op het idee om even naar Amsterdam te gaan. Genoeg te beleven daar. We reden op de A2 allemaal achter elkaar aan met een vaartje van 200 kilometer per uur. Tja, de politie hield ons aan. Gelukkig herkenden ze Lub aan zijn lange haar en mochten we doorrijden. Mits we ons aan de toegestane snelheid hielden.”

In 1984 ging Henk naar de Tour. Jos niet. “Ik was slechts een helpertje in de ploeg”, bagatelliseert hij zijn rol.
In ’85 fietste Jos geen meter in de officiële tenue van Panasonic. Hij was ziek, had schildklierproblemen. “Post sleepte me van de ene kliniek naar de andere. Stammie adviseerde me een cursus marketing te gaan volgen”. Zat de veelbelovende wielercarrière van Lampekap uit Wierden erop? De problemen werden gelukkig opgelost, maar kon hij naar een jaar non-activiteit nog doorgaan als prof?

‘Natuurlijk wel’, zei Henk Lubberding die de capaciteiten van Jos nog altijd hoog inschatte. Hij toog naar de grote baas en maakte zich hard voor hem. “Dat vergeet ik nooit”, zegt Jos. “Ik tekende bij voor twee jaar.”

Henk Lubberding is intussen 70 jaar. Heel wielerminnend Nederland kent hem. Nog steeds analyseert hij belangrijke wielerwedstrijden voor radio en tv. Jos leerde hem in zijn tijd bij Post goed kennen en nog altijd zijn ze bevriend. Regelmatig komen Henk en zijn vrouw Corina in Wierden op bezoek. “Henk werd destijds ook besmet door motoritis. We gingen regelmatig samen toeren met onze motoren.”

Jos vertelt dat Henk altijd fanatiek bezig is geweest met voeding of alternatieve geneeswijzen, zoals acupunctuur. “Hij ging altijd met een schoenendoos vol met homeopathische middeltjes naar de Tour. Niet alleen tijdens de Tour! Ik ging daar helemaal in mee. Bietensap, onbespoten linzen, wortelsap et cetera.”

Na hun carrières hebben beide coureurs altijd contact gehouden. “We waren dus beiden geïnteresseerd in motoren, soms gingen we samen uit eten. Ook na de scheiding van Carla en daarna met zijn huidige vrouw ex-wielrenster Corina Griep. Na zijn carrière is hij gestart met Teambuilding met Lubberding. In de wielersport is samenwerking belangrijk en dat is in het bedrijfsleven niet anders. Hij heeft daar een op maat gemaakt programma voor gemaakt, ook voor groepen, verenigingen, toerrijders en noem maar op. Trainingen op elektrische fietsen is tegenwoordig hot. Toen ik vorig jaar mijn elektrische rolstoel kreeg, moest hij dat direct proberen. Na een paar minuten kreeg ik al ‘bochten tips’. Hij geeft ook clinics. Dat doen ze aan huis of op locatie zoals op Lanzarote. Dat kan zijn voor recreanten tot mensen die serieus wielrennen. Corina ondersteunt hem. Soms nemen de deelnemers hun partner mee en daar heeft zij dan een programma voor. Henk zal altijd bezig blijven met de wielersport. Hij zit er vol van.”


Foto Cor Vos

34 | SNELHEIDSDUIVEL (deel 2)

Bennie Jolink vertelde mij ooit dat hij leed aan een bijzondere kwaal. De zanger van Normaal had last van motoritis. In Wierden woont Jos Lammertink en ook hij leed jarenlang aan dezelfde aandoening. Ook Jos heeft motoritis. Beschreven we vorige week zijn avonturen op cross- en enduromotoren, in de volgende aflevering van zijn levensverhaal vertelt hij over zijn passie voor wegmotoren en de risico’s die hij daarmee heeft gelopen op ongelukken en andere malheur. Zelfs een kamikazepiloot leest Jos’ verhaal met gefronste wenkbrauwen.
We gaan terug naar 1987. Jos was beroepsrenner bij Transvemij – Van Schilt en was intussen onder de indruk geraakt van een verhaal in Moto73 waarin de Honda CBR 1000 in een duurtest werd beschreven. Het was de eerste motor waarbij je geen motorblok zag. Dat zat verborgen achter een aerodynamisch stroomlijn. Op de Duitse Autobahn had de berijder van die motor een wedstrijdje met een Porsche. Die moest bij een snelheid van 265 km/u afhaken. De motor kon nog demarreren. Toe hij dat verhaal las, wist Jos genoeg. “Dat moest mijn nieuwe motor worden”, vertelt hij. “Maar echt relaxed werd ik er niet van. Telkens als ik een ontspannen motorritje had gemaakt, kwam ik met een bezwete rug thuis. Ik reed de bochten met de motor net zo als met de fiets. Je pakt de binnenbocht en komt aan de buitenkant uit. Met 50 of soms 60 km/u gaat dat. Maar met een motor ga je veel harder en dan wordt elk ritje een gevecht om de motorfiets op de weg te houden. Reed ik de oprit A1 op, beetje nat wegdek en plots tijdens acceleratie boven de 140 km/u komt de achterkant opzij. Hoe dan?”
Jos volgde een Voortgezette Rijopleiding (VRO) bij de KNMV en daarbij ook nog een slipcursus. Remmen in de bocht, bochten rijden, obstakels op het wegdek. Eerst oefenen op een afgesloten terrein daarna op de weg. Er ging een wereld voor hem open. Dat had hij veel eerder moeten doen. Het belangrijkste was de positionering op de weg, nooit op het oliespoor rijden. In de bocht, altijd aan je ‘eigen kant’ blijven, totdat je het eind van de bocht kunt zien en dan accelereren. “Waar was mij onlangs de achterzijde van de motor bijna voorbij gekomen? Juist op het oliespoor in het midden van de oprit, waar de olie lekt van optrekkende (vracht)auto’s, waar de weg het smerigst is, omdat daar niet met de banden overheen gereden wordt. Ik kon nu pas genieten van het motorrijden zonder elke bocht als tegenstander te zien. Zelfs in afdalingen op de racefiets had ik baat bij de opgedane kennis over bochtentechniek.”

Jos vertelt verder: “Een beetje overmoedig wellicht, maar ik boekte ook maar direct een bochtentraining op het TT-circuit van Assen. Marshalls met een geel hesje gaven vooraf de instructies. Ergens halverwege het circuit namen we een tussendoor-weg, zodat we meer bochten en niet te veel rechte stukken hadden. Het was streng verboden om hen op de rechte stukken te passeren. Of je hen in de bochten voorbij mocht rijden, daarover repte hij niet. Daar zag ik al direct mogelijkheden. De marshalls reden met lichte motoren en zaten rechtop kan ik me nog herinneren. Ze begonnen rustig, voor de cursisten makkelijk te volgen. Het tempo werd geleidelijk opgevoerd en in de bochten gingen ze steeds platter. Op een gegeven moment dacht ik in een bocht de instructeur te kunnen passeren. Maar mijn achterwiel spinde, maakte onverwacht een uitstap naar links en kreeg plots weer grip. Met beide benen vloog ik omhoog tot boven de buddyseat, hangend aan het stuur werd ik nog net niet van de motor afgegooid. Een highsider noemen ze zoiets. Mijn hart zat in de keel. Direct genezen. Wat een mazzelpik.”

Met zijn broer Laurens achterop ging Jos ook naar de training van de TT in Assen. “Oude tijden herleefden, ik moest denken aan de keren dat we vroeger met pa de motorrijders aanmoedigden die van de TT terugkwamen. Als een malle reed ik daar naar toe en ik was niet de enige. Regelmatig zat ik boven de 250 km/u. Ik ben door niemand ingehaald die dag.”

Duidelijk lijdend aan motoritis vertelt Jos en andere malle actie. “Voor de CBR 1000 was een acht cm verhoogd windschermpje beschikbaar. Minder windgeruis, minder dode vliegen op je kleren en je vizier bleef langer schoon. Was te koop bij Vos in Oss. Even gebeld of deze op voorraad was en gezegd dat ik naar Brabant kwam om er een op te halen. ‘Maar meneer, het is al 17.00 uur geweest, we gaan om 18.00 uur sluiten’.
‘No problemo meneer, ik zal er zijn. Laurens gebeld of hij even mee wou en gaan met die banaan. Dat was wel een uitdaging, èn in de avondspits èn toen nog met een 2-baansweg met veel doorgetrokken strepen bij de Woeste Hoeve. Maar ik was wel ruimschoots op tijd. De volgende dag denk je dan: ‘waarom eigenlijk, dat had vandaag ook gekund’. Maar ik had iets met uitdaging, met spanning, met competitie en met doelen stellen. Afspraak is afspraak, op die tijd ben ik er, altijd die belofte nakomen.”

Anekdotes genoeg. Jos kon bij Hennie Stamsnijder nieuwe Shimano raceschoenen ophalen. Het was op een zonnige dag. Eventjes snel op de motor naar Enter. Hoe neem je dan zo’n pakketje mee als er geen snelbinders op de motor zitten. Hij deed de schoenen in een plastic zak, zet het voor hem op de tank en ging zitten op het puntje van die zak. Zo gezegd zo gedaan en hij reed terug via de Ypeloweg, want daar zaten meer bochten in. Jos: “Zodra ik de bebouwing van Enter voorbij was, voerde ik het tempo op. Ik had het idee dat mijn schoenen wegwaaiden en was ermee aan het prutsen. Ik ging beter op die zak zitten, keek voor me en zag met hoge snelheid een linkse onoverzichtelijke bocht naderen en reed 200+. Ik trapte, heel dom, eerst op de achterrem. Het gevolg was een stuiterend achterwiel met minimale vertraging. Je weet dat je 90% met de voorrem moet remmen. Nogmaals met de voor- en achterrem, de bocht naderde nog steeds met rasse schreden. Eigenlijk moest ik de bocht al insturen. Ik liet nog één keer de rem los om in alle macht te remmen. In de buitenbocht in een zijweg, nèt voor een sloot en drie dikke eikenbomen stond ik stil. De volgende dag heb ik met een trainingstochtje de honderden meters remsporen voor die bocht bekeken. Marco Schuitmaker heeft een hit met de engelbewaarder. Die was mij daar ook goed gezind.”

Regelmatig moesten de renners een sporttest, de zogenaamde maximaaltest doen bij dokter Lubbinge in het Bethesda-ziekenhuis in Hoogeveen. Dat kan sneller met de motor, dacht Jos.
Douchespullen, sportkleding en raceschoenen in een rugzak en gaan. Voorover liggend, met zijn hoofd achter de kuip en met de ellebogen steunend op de knieën, kon hij redelijk ontspannen lange tijd hoge snelheden rijden. Maar de sportkleding aandoen in Hoogeveen mislukte. Door de rijwind waren alle ritsen van de rugzak open gegaan. Eén schoen was nog blijven hangen, de rest was er onderweg uit gewapperd. “Zonde”, grijnst Jos.

Nog een verhaal. “Mijn zus Trudy wilde mij wel even wegbrengen naar Piet van Dijk in Enschede. Ik kon daar mijn witte bolide weer ophalen. Er was onder andere een nieuwe achterband gemonteerd. Nog even met de monteur gesproken, geen bijzonderheden. Rijden maar. Mijn zus vroeg of ik haar eerst nog even door Enschede naar de autobaan wilde begeleiden, voordat ik de motor de sporen gaf. Ze stond met mijn auto op het bolle klinkerweggetje voor de deur geparkeerd. Ik wilde mijn eigen auto passeren en de achterkant van de motor gleed, alsof ik op een ijsbaan reed, linksaf. Klabang daar lag ik. Remhendel, spiegel, een partij plastic geknapt, uitlaat beschadigd. Even hulp gevraagd in de werkplaats om de weg weer vrij te maken. ‘Ja zo’n achterband is glad, daar zit een soort conserveermiddel op, zodat het rubber niet wordt aangetast tijdens de opslag’, zei dezelfde monteur die mij drie minuten daarvoor had weggestuurd zonder waarschuwing. Het was de allereerste keer dat ik zoiets hoorde. Ik had wel gezien dat hij de grote sticker met merk en specificaties, over de hele breedte van de band had laten zitten Waarom? Weet ik veel. Ik weet wel dat ik met zo’n band anders die valpartij een paar minuten later zou hebben beleefd. Bij het begin van de autobaan, met toen nog de brede haakse bocht bij de Grolsch fabriek, zou ik mijn zus wel eens even had laten zien hoe plat ik daardoor heen kon, met mijn spekgladde achterbandje. Ik moet er niet aan denken hoe ik door die gladde band volledig in de kreukels onder de vangrail had gezeten.”

In 1989 was Jos even klaar met het gerace en ging niet meer plat op de machine, maar rechtop erop zitten. Dus kocht hij een Honda VF 750 Magna, een chopper dus. Daar kon je toch nog vlot de 200 km/u mee halen en bijkomend voordeel was dat deze motor ook dienst kon doen om achter te trainen. Als derny. En zat een goeie steun achterop, zodat vrouw en kind veilig achterop konden blijven zitten. En ook zijn vader was wel gecharmeerd van zo’n motor. Met hem als gangmaker heeft Jos duizenden kilometers in Drenthe, Gelderland en Overijssel gemaakt. Hij vertelt. “Zo ook in het voorjaar van ’89. Mijn schema die dag was 4 uur met onder andere 8 x 6 minuten waarin ik telkens tot de maximale hartslag moest gaan. Pa kon mij mooi in de spiegels in de gaten houden. Als hij me niet zag, hoefde ik alleen maar ‘gas’ te roepen. We reden op de parallelweg van Lochem naar Laren, mooi overzichtelijk, nauwelijks verkeer op de weg. Een paar kilometer voor Laren zit links een fietsenmaker met een tankstation en direct daarna een zijweg naar links. Wij zaten weer in zo’n blok waarin het tempo opgevoerd moest worden, we reden ruim 70 km/u toen er uit die zijweg plots een auto de parallelweg overstak. Omdat er een grote bestelbus stond te tanken konden we elkaar pas twee meter voor de onvermijdelijke confrontatie zien. Mijn vader rijdt tegen het voorwiel van de auto en omdat die nog rijdt, klapt hij met zijn hoofd op de dakstijl van die auto. Ik reed rechts achter de motor en ging door de noodstop van 70 km/u naar nul binnen 10 centimeter. Mijn linker remgreep kwam tegen de rugsteun van de motor. Of ik daardoor ben gaan vliegen weet ik niet, maar met fiets en al werd ik getorpedeerd. Zonder de motor of auto te raken kwam ik dertig meter verderop terecht. Mijn rechter bovenbeen was één bloederige massa die achteraf gezien veroorzaakt bleek te zijn door het afgebroken windscherm dat ik tijdens mijn jump geraakt had. Nat van het zweet en met een hartslag van boven de 180 zag ik het dijbeen in de gapende beenwond. Ik voelde aan mijn hoofd. Misschien kon ik de volgende keer toch maar een valhelm opzetten. De auto was op de plaats blijven staan van de botsing. Ik zag dat de bestuurder bezig was met mijn vader, maar ik kon niet opstaan om er naartoe te gaan. Uiteindelijk verplaatste hij zijn auto. Pa was bij kennis en stak zijn hand op, gelukkig maar, best wel een emotioneel moment. Hij had zijn hand gebroken en een schedelbasisfractuur. De politie kwam erbij en inspecteerde mijn fietscomputer. ‘73 km/u?’ zei de agent en keek me vragend aan. ‘Afdaling in de Holterberg gehad vanmorgen en de maximum snelheid houdt ie vast’, bedacht ik ter plekke. Daar kwamen de ambulances aangesneld, klaar om ons in optocht naar het ziekenhuis in Deventer te vervoeren.”

De conclusie was dat Jos na de chopper geen sportmotor meer wilde aanschaffen. De schade laten repareren voelde ook niet goed na zo’n klapper. Hij polste zijn vader. Die was gangmaker af en had geen wensen. Dagelijks werd hij door lichamelijke klachten (oorsuizen, duizelingen) nog herinnerd aan de valpartij en hij stapte voor geen geld meer op een motor. “Dus Lampekap werd verstandig”, glimlacht Jos. “Het hoeft allemaal niet zo snel meer. Ik wilde gaan toeren en schafte een Honda Goldwing aan. Prachtding, 1200 cc, radio, cruise control, luchtvering, intercom. Super relaxed, ideale reismotor. Even naar de motorrace in Franchorchamps?”

Op een dag liet hij zich in Oldenzaal door Willie Wissink even masseren. Daarna zou hij om 3 uur even bij zijn vader langsgaan voor een bakkie koffie. Jos: “Ik was aan de late kant, dus direct ver vooruit kijkend op de rondweg had ik al een aantal inhaalmomenten gepland. Die auto’s daar, dan die vrachtwagen en voor de tunnel kon ik nog even langs dat busje. Maar ik had nog met een sportmotor-kijk gescand en nu reed ik op een logge zware Goldwing. Bovendien dook onverhoeds een rijstrook brede verhoging c.q. vluchtheuvel op waarvan ik vooraf dacht dat ik daar kon inhalen. Daar tegenaan rijden met die snelheid zou een superjump betekenen met veel schade aan mens en machine. Ik moest plots op die ene rijstrook waar het busje al bijna was gearriveerd en die ik met +130 km/u snel naderde. Op het laatste moment keken de chauffeur van het Cogas VW-busje en ik elkaar in de ogen. Maximaal afremmend kwam ik steeds dichter bij de vluchtheuvel en het busje. Naast elkaar pasten we precies strak op die rijbaan, maar al remmend kwam de verchroomde beugel rond mijn motorblok tegen een zijgedeelte van zijn bumper. Nog steeds remmend knapte dat gedeelte af, reed de bus mij voorbij waardoor ik direct gigantisch naar rechts zwiepte. Met een paar correcties kon ik de ik motor net op de been houden. Wat een geluk weer. Ik was te laat voor de koffie bij pa en heb hem maar niets over het voorval verteld.”

Trainen achter de brommer of motor houdt altijd in dat je elkaar in de bochten even kwijtraakt, met de motor kun je daar niet zo snel door en op de fiets hoef je niet te remmen. Met Henk Seppenwoolde gold dat in het geheel niet, zo herinnert Jos zich. “Ik herinner me het eerste ritje met de Goldwing. Langs het Twentekanaal eerst even finetunen, de muziek op het juiste volume. Langzaam de snelheid opvoeren naar 70, ik knikte naar Sep in de spiegel en hij schakelde de cruise control in. We naderden de eerste bocht. Bocht naar rechts, iets meer dan flauw met daarin weer zijwegen naar links en rechts in onoverzichtelijke bosschage. Ik kende die bocht, drie meter breed met zand en grind midden op de weg. Met de fiets kun je wel op zo’n bandenspoor blijven rijden, maar met zo’n grote brommer? Ik zat te wachten tot hij mij liet passeren, maar hij gaf geen krimp, begon op het rechter bandenspoor, werd door de snelheid naar de strook zand halverwege gedwongen, gleed daar zijwaarts over heen en maakte de bocht af in het linker bandenspoor. Ik had een klein gaatje laten vallen uit voorzorg, maar moest wel even op 53-12 het gaatje weer dicht rijden. Achteraf werd er niet gesproken zo van ‘nou dat ging nog maar net goed’ of zo. Niks. Alles volledig onder controle.”

1990. Een artikel in de zaterdageditie van De Telegraaf van Berry Zand Scholten maakte veel indruk op Jos. Hij schreef over de introductie van de Kawasaki ZZR 1100. ‘Sneller is fysiek onmogelijk’ luidde de kop. ‘s Maandags reed hij direct naar Piet van Dijk in Enschede en bestelde zo’n bolide in dezelfde kleur. “En een monster was het. Acceleratie 0 tot 100 km/u in drie seconden, gewoon in de eerste versnelling. Doortrekken in de tweede versnelling naar 170, in de derde naar 220 om uiteindelijk bij 290 (op de teller) naar de zesde te schakelen. Toen de motor een beetje ingereden was, lukte het om de teller naald vast te zetten. Bij 320 hield de telling op en bleef de naald steken. Zand Scholten had geen woord gelogen en niet voor niets heeft die motor ruim een half decennium de titel ‘snelste productie motorfiets’ stevig in handen gehad.”

Jos kreeg vaak de vraag: Wat heb je daar nou aan? En waar kun je 300 rijden in Nederland? In het artikel werden de prestaties benoemd, de gemeten snelheid was met 400 meter: 212 echte km/u. “Hoelang duurt dat dan. Nou acht seconden. Met 20 seconden staat 300 km/u op de klok. Dus dat is eigenlijk overal met één kilometer rechte weg mogelijk. Of het verstandig is, is een tweede, maar het kan wel.”
In zijn eerste jaar zonder profcontract werkte Jos in Rekken. Hij was onderwijl nog wel aan het aftrainen en reed nog wat wedstrijden, want acuut ermee stoppen is niet goed. De afstand naar zijn werk was op de route die hij had uitgedokterd precies veertig kilometer. Mooie afstand, wegen met weinig verkeer en zonder verkeerslichten. Jos had als doel gesteld om dat binnen het uur te doen. “Of ik nu op de mountainbike of de racefiets ging, gas erop en negen van de tien keer lukte dat ook. Hoe snel zou dat eigenlijk met de Kawa kunnen, vroeg ik mij af. Over de grote weg, naar Rijssen, Goor, Hengevelde, St. Isidorushoeve, Haaksbergen door, dan grote weg oversteken en nog vijf kilometer naar Rekken. Ik had 15 minuten als doel gesteld en dat bleek geen probleem.”

Tijdens de bouwvakvakantie van 1990 maakte Jos een deal met Seppie. Hij kreeg drie weken de beschikking over zijn motor, dan mocht Jos zijn camper meenemen naar Zuid-Frankrijk. Bij terugkomst was de achterband toe aan vervanging, helemaal glad. Hij maakte een afspraakje in Ommen en vroeg zijn buurjongen Erik of ie mee wou. “We reden van Wierden naar Den Ham, veel rechte stukken, het was niet druk, ik had alweer weken niet gereden en ging onderweg enkele keren over de 250 km/u. In e werkplaats ging de motor op de bok en toen de band van de velg af was, drukte de monteur aan de binnenkant tegen de band. Er kwam een dikke bobbel op, van zijn duim. ‘Daar heb je toch niet hard mee gereden?’ vroeg hij. ‘Dat heb ik nog nooit gezien in mijn carrière, de band is er bijna helemaal doorheen.’ Nee, tuurlijk niet, zei ik, onderwijl knipogend naar Erik. Wat een giga geluk hadden wij gehad. We hebben de band meegenomen voor Sep die een auto- en motorrijschool had. Die band heeft er vele jaren als trofee gehangen.”

Nog een anekdote met Rob Kleinsman met wie Jos in de TVM-ploeg zat. Hij kende zijn rijstijl in de auto, want Jos was jarenlang min of meer zijn privéchauffeur. Rob had dus wel regelmatig verhalen meegekregen over Jos’ motoren hobby, maar kon zich geen voorstelling maken hoe dat nu echt voelde op zo’n apparaat. Hij solliciteerde ernaar om zelf eens een keer een ritje achterop mee te maken. Jos: “Jammer genoeg had ik op dat moment de tweede integraal helm uitgeleend en moest Rob een crosshelm met motorbril op. Hij kreeg een korte instructie: meegaan in de bocht, geen onverwachte bewegingen, de handen om mij heen en vasthouden met de vingers gekruist. Waarom? Met die acceleratie kun je die krachten niet opvangen en zit je direct met de kont op straat. Bedoeling was een rondje Holterberg, zo gezegd zo gedaan. Rustig door het dorp naar de Rijssenseweg, stoplichten op groen en gaan. Niet direct te onbenullig met kruissnelheid van circa 240 km/u. Maar als je dat windgeruis om je hoofd niet gewend bent, zou je kunnen overwegen om eens over de schouder mee te kijken om een blik te werpen op de kilometerteller. Dat is precies wat Rob deed. Maar de klep van zo’n crosshelm is lang en toen hij zijn hoofd opstak, kwam de wind daaronder. Dat werkt als een remparachute en probeer dan je hoofd maar weer naar voren te doen. Voor Rob was er geen snelheidsmeter in beeld, maar de sterrenhemel. Bovendien zorgde de riem van de helm ervoor dat de ademhaling dusdanig werd belemmerd dat hij mij in paniek op de rug moest kloppen. Voorzichtig snelheid geminderd en bij de eerste mogelijkheid een pauze ingelast, waar hij geleidelijk weer bij zinnen kwam. Het rondje Holterberg ging niet meer door. Ik ben linea recta weer naar de thuisbasis gereden. Robs reactie: ‘Dit was de eerste en laatste keer dat ik achterop een motor heb gezeten’.

Terugblikkend op de hiervoor beschreven motoravonturen wil Jos nog benadrukken dat men de verkeersdruk van destijds absoluut niet kunt vergelijken met de huidige. “Mijn rijstijl was fors, maar ik was er niet op uit om medeweggebruikers in gevaar te brengen of om passagiers bang te maken”, zegt hij. In 1993 maakte reuma niet alleen een rigoureus einde aan zijn werk als groepsleider in Rekken, maar ook aan het rijden op snelle motoren. We komen daar in deze serie nog op terug.
Hij kijkt met een goed gevoel terug op de geldverslindende hobby, die tegenwoordig zou worden omschreven als idioot rijgedrag. Wat zou het in die periode van acht jaar zoal gekost hebben met al die motoren? Hoe vaak heeft men voorspeld dat hij zich nog een keer dood zou rijden. Jos zijn leven werd beheerst door de affaire MZ zoals eerder beschreven, de coach/begeleider die hem in zijn periode tot aan de profs misbruikt had. “Dat spookte steeds weer door mijn gedachten. Door deze hobby heb ik mijn zinnen kunnen verzetten. Ik droomde van motoren. Grenzen opzoeken. Ja, extreem, dat was het. Maar achteraf ben ik blij dat ik er jaren enorm van heb kunnen genieten, zeker gezien de huidige situatie.”

Nick laat de Kawa alvast warm draaien


Jong geleerd….

33 | SNELHEIDSDUIVEL (deel 1)

Waar en wanneer is het zaadje geplant. Dat is niet helemaal duidelijk. Jos als snelheidsjunk, als liefhebber van motoren die harder en harder konden. Hoe kwam dat zo? Als wielrenner was hij vaak de snelste, maar met andere tweewielers kon je misschien nog wel vijf keer zo snel over paden en wegen jakkeren. Hij herinnert zich glunderend dat zijn vader op een motor reed en dat hij de kinderen meenam naar een viaduct waar je goed zicht had op motorrijders die op de terugweg van de TT in Assen wat nadrukkelijker dan normaal hun rijkunsten etaleerden.

Jos en motoren. Hij zou er een boek over kunnen schrijven. Met een motor in een mum van tijd de nodige kilometers afrazen, dat gaf hem een kick, een hemels gevoel. De snelheid, de bochten, de wind langs zijn hoofd. Hij herinnert zich een ander begin van de hobby die, zo bleek al gauw, danig uit de hand zou lopen. In Hengelo was een oude Honda te koop, daar liep de twintigjarige Jos in 1978 toevallig tegen aan bij kennissen. ‘Probeer hem maar’, zei de eigenaar, ‘hier heb je de sleutels.’ Dat verraste Jos. Hij had nog nooit op een motor gereden, maar sloeg het aanbod niet af. “Ik kreeg een helm zonder vizier en met mijn zonnebril op, kon ik op pad. Ik vertrok vanuit Hengelo naar Oldenzaal en had al snel door dat zo’n apparaat wat logger stuurde dan moeders Mobiletje van vroeger. Van sturen kon je eigenlijk niet van spreken, je moet de motor als het ware de bocht in laten vallen. Op de rijksweg zag ik in de verte een motorrijder en nu kon ik eindelijk ook dat zwaaien in de praktijk brengen. Motorboys zwaaien altijd naar elkaar. Met een vaartje van honderd deed ik achteloos mijn linkerhand omhoog van het stuur en in een fractie van een seconde vloog die hand zo achter op mijn rug. Die tegenwind was ongelooflijk sterk, daar ben je niet op verdacht, je moet direct goed tegendruk geven. Ik had geluk dat er in die jaren nog geen A1 lag bij Hengelo, want dan was dezelfde actie met 150 km/u heel anders afgelopen.”
Het is uiteraard achteraf de vraag hoe je aan iemand die aangeeft dat hij nog nooit op een motor heeft gereden, zomaar een 4-cilinder 750 cc durft mee te geven? “Absoluut onverantwoord”, zegt Jos anno 2023.

Jaren later kwam Jos bij de sportverkiezingen van RTV-Oost in gesprek met Henk Seppenwoolde. Ze wisselden informatie uit over de manier waarop ze trainden en aan de conditie werkten. Jos: “Henk was een zeer verdienstelijk motocrosser die zowel nationaal- als internationaal aan de weg timmerde. Hij vertelde dat hij in de tweede manche altijd vermoeidheidsproblemen had. ‘Gebrek aan duurtraining’, zei ik hem.” Jos stelde hem voor om in de ochtend een paar keer per week 2,5 à 3 uur met hem en mannen als Hennie Stamsnijder en Herman Ponsteen mee te fietsen. “Henks conditionele problemen namen af en zijn prestaties werden beter”, glimlacht Jos over zijn geslaagde advies.

Dat Seppenwoolde vond dat Jos ook maar eens met een crosser moest gaan rijden, leidde tot een laconieke reactie. “Ik gaf aan weinig respect te hebben voor crossers. Gewoon een beetje gas geven. De motor doet het werk, zei ik nogal naïef.” Uiteindelijk kwam het er toch van en togen beide mannen naar motorcrosscircuit in Harfsen. “Ik kreeg voor het vertrek nog wel een teleurstelling te verwerken. Sep zei dat hij voor mij een 125 cc had ingeladen. Maar waarom moet ik met zo’n ‘brommer’ rondrijden, zei ik. Ik wist dat Henk zelf in de koningsklasse met een 500 cc reed. Sep wist me te kalmeren en later die middag snapte ik pas waarom. Het circuit was namelijk een ramp, met allemaal gaten en kuilen. Geen enkele meter was er vlak. Als je harder reed dan stapvoets, reed je tegen de volgende ‘knip’ aan. Als ik dat zo met mijn crossfiets zou doen, zou ik gegarandeerd vallen. Uiteindelijk heb ik meer dan een uur stationair rondgetoerd tot de tank leeg was. Seppie gooide de tank weer vol, trapte de 125cc aan en reed vol gas in alle versnellingen rond, waarbij hij helemaal geen last had van de knipgaten, want hij raakte alleen de topjes maar. Tussendoor vloog hij bij de springschansen, waar ik stapvoets vanaf reed, tientallen meters door de lucht. Ongelooflijk, wat een beheersing, wat een snelheid. En wat was ik een verschrikkelijke kneus. Maar mijn interesse was wel degelijk gewekt.”

Jos kocht toen een nieuwe Honda XR 600, een crossmotor met een kenteken ook wel enduro genoemd. “Waarschijnlijk omdat er geen 700 cc te koop was”, vertelt hij. “Ik haalde een proefrijbewijs met blauw les plaatje op bij het gemeentehuis en toen kon ik legaal, dat wil zeggen binnen de gemeentegrenzen, zonder toezicht op de openbare weg oefenen met de motor. Blauwe lesplaatje moest achter bij het kenteken gemonteerd worden. Als je vond dat je voldoende rijervaring had, vroeg je het examen aan.” Soms nam hij zoonlief Nick als tweejarige ook mee. Hij was buitengewoon geïnteresseerd en ontdekte op die manier de wereld.”

We zitten ergens in het jaar 1986. Jos is beroepsrenner bij de Panasonic ploeg van Peter Post en ontdekte dat enkele collega’s ook liefhebber waren van de snelle motoren. Hij nam regelmatig zijn motor in de aanhanger mee naar België om met Willy, Walter en Eddy Planckaert wat te crossen. “Later pikte ik ook Bert Oosterbosch in Brabant op. De Belgen regelden een circuit waar dan ook Johan van der Velde, Eric Vanderaerden en Guy Nulens kwamen. Dat sprak zich snel rond en op een gegeven moment kwamen er honderden supporters van Eric en Eddy op af. Die boys waren daar mateloos populair. Maar goed, het duurde natuurlijk niet lang totdat Peter Post daar lucht van kreeg. Die riep ons acuut bij elkaar en er werd ons te verstaan gegeven dat bij calamiteiten of blessures die we ons door de motoren op de hals haalden, niet meer betaald werden of zelfs dat het contract ontbonden zou worden.” Na deze oekaze van de grote baas werden de heren wel wat voorzichtiger, maar van de andere kant bleven ze het interessant vinden om met deze ietwat uit de hand gelopen hobby stiekem door te gaan.

Zo kon het gebeuren dat Post bij aanvang van de voorjaarsklassiekers een afmelding kreeg van Guy Nulens. De Belg had zijn pols gebroken met papierhangen, een bezigheid die wij in Nederland ‘behangen’ noemen. Jos: “Volgens zijn verhaal was hij van een stoel gevallen waar hij bovenop stond met behangpapier. Niet iedereen geloofde dat, de crossers gniffelden, maar we lieten hem natuurlijk niet vallen.”
Jos zelf was daags voor Luik-Bastenaken-Luik nog even op zijn XR600 met zoonlief zittende voor hem op de tank even naar de vijver gereden om de eendjes brood te voeren. “Het is heel belangrijk om dan wel je crosslaarzen aan te trekken”, zegt hij, “want als de motor tijdens het aantrappen ‘terugslaat’, heb je een probleem. Toevallig wilde de buurman net weg met de auto en mocht ik me even aan zijn auto voort laten trekken om zo de motor starten, zodat de laarzen niet nodig waren. Het gaf een mooi donkerbruin gebrom en zo’n viertaktmotor bleef probleemloos stationair draaien. Ook tijdens het voeren van de eendjes had ik ‘m gewoon laten lopen. Ik gooide nog even de broodzak in een vuilnisbak, toen ik werd geroepen door Nick. ‘Kijk papa’ en hij drukte op de schakelaar om de motor uit te zetten. Voordat ik kon roepen om dat niet te doen, was het kwaad al geschied. Het werd ijzig stil. Hoe was het ook weer, moet je nou wel of geen gas geven tijdens het aantrappen? Dat is bij een twee- of viertakt motor verschillend. Ik had al een tijdje niet gereden. Ik dacht van wel, dus op goed geluk met mijn gympies aangetrapt. Eerste poging niets, tweede poging kickstarter naar beneden en die sloeg keihard terug. Het voelde alsof de bal van de voet tegen mijn scheenbeen aankwam. Het was zo enorme pijnlijk dat ik kon niet meer op mijn voet kon staan. Niemand in de buurt. Met kunst- en vliegwerk Nick op de tank gezet en steppend gingen we naar huis.”

Thuis koelde Jos de enkel, pakte de tas in, plaatste de fiets in de auto en reed toch maar naar Luik. Jos wilde zich niet zomaar met een smoes afmelden en zijn goede wil tonen. Jules de Wever was ploegleider van dienst en zag hem strompelend aan komen lopen bij het hotel.

‘Awel, wat is er met u gebeurd?’
‘Ja, voordat ik wegging, vroeg Annette of ik de zware wasmand nog even van de tweede verdieping wilde halen. Geen probleem, maar ik gleed uit op mijn sokken en kwam gelukkig in de bocht tegen de muur tot stilstand en kon ik dat met mijn voet opvangen. Jules prees mijn hulpvaardigheid als huisvader maar vroeg zich wel af wat ik daar nu kwam doen. De reis had mijn enkel geen goed gedaan en die was inmiddels bijna eens zo dik. ‘Hoe wou je daarmee in je schoen komen’, vroeg Jules. ‘Ga maar naar huis, dan kan ik nog iemand anders oproepen’. Jos: “Zo dat was gelukt, dacht ik. Geen argwaan en zelfs bonuspunten voor mijn hulpvaardigheid. De enkel is overigens nooit meer goed gekomen. Als ik tegen een bal trapte, voelde ik een snerpende pijn.”
Ondertussen had de kleine Nick als bijna 3 jarige ook een motor gekregen, een 60cc quad. Samen gingen we met deskundige Seppenwoolde naar de importeur in Voorthuizen.
‘Alleen even kijken’, zei ik.
‘Als je maar niet wat koopt’, zei Annette.
Een paar uur later waren ze terug, met een grote krat in de kofferbak. Het enthousiasme van Nick had het gewonnen van Annettes verordening.
Jos vond de XR600 toch te allround en wilde hem vervangen door een 250cc 2-takt. “De toppers in de enduro reden hiermee, dus wilde ik dat ook”, zegt hij. “Niet dat ik toen plotseling motocrosser was, maar het materiaal had ik wel goed voor elkaar. In de off-the-road ritten hadden we ’s winters veel plezier. Op zandpaden en maislanden ging het steeds harder en soms wilde ik wel harder, maar gaf de motor zijn grenzen aan. Seppenwoolde maakte ondertussen ook furore in de strandraces op Le Touquet en in Scheveningen. Ik hoorde machtige verhalen over de Honda CR500 waar Eric Geboers 195 km/u meereed op het strand. Hoe ze dat wisten van die snelheid? Er zit toch geen teller op die motor? Nou, hij liet gewoon iemand met zijn BMW over het strand meerijden om dat te meten. Het was niet aan te raden om zelf met een CR500 te gaan rijden. Die was zo onvoorspelbaar, had zo’n bruut inkomend vermogen, dat je daar regelmatig mee achterover ging.”

Je moest Jos niet adviseren om niet met zo’n beest te gaan rijden. Dan wilde hij het juist wel. Henk Poorte was met een soortgelijke motor wereldkampioen enduro geworden en binnen de kortste keren had Jos zijn motor gekocht. “Ik weet nog dat ik hem ophaalde en een korte instructie kreeg hoe en wat. Hij trapte het apparaat aan, ik wilde ermee wegrijden en hij sloeg af. Ik kreeg de motor niet aan. Ik deed dezelfde procedure nog een keer. Weer hetzelfde. De derde keer gaf ik zoveel gas. Met slippende koppeling lukte me dat wel. Wegrijdend bij de stoplichten in Nijverdal klom de motor bij elke versnelling in de ketting, oftewel ging op het achterwiel, terwijl dat van mij niet speciaal hoefde. Nu pas snapte ik waarom Sep mij op het circuit niet op zo’n apparaat had laten rijden. Dat zou helemaal verkeerd zijn afgelopen.”
Natuurlijk testte Jos de CR500. Als Geboers daar op het strand 195 km/u mee kon halen, dan moet dat op de weg ook kunnen. Op de parallelweg Rijssen-Wierden werd de snelheidsmeting met succesvol gerealiseerd.

“Maanden later reden we samen met onder andere Seppenwoolde en Poorte een off-the-road rit in Staphorst. Ze reden op een motor die Seppie gebruikte voor de off-road cursussen, een 21 pk viertaktje. Mijn Honda CR had meer dan drie keer zoveel pk’s. Gezamenlijk zijn we vertrokken en eenmaal op de zandpaden gaf ik die 500 de sporen. Ik tikte regelmatig de 160 km/u aan. Op een gegeven moment kwamen we bij een crosscircuit waar we ook twee rondjes overheen moesten. Seppenwoolde en Poorte waren nog in geen velden of wegen te bespeuren, dus begon ik maar vast aan die beproeving. In dezelfde stijl als mijn eerste ervaring op zo’n circuit, veel te langzaam. Het duurde niet lang of ik hoorde in de verte driftig getoeter van motoren. De beide Henks lieten alvast horen dat ze in aantocht waren. Even later denderden ze mij voorbij en verdwenen ook weer snel achter de horizon.”
“Na een kilometer of veertig zei Henk Poorte tijdens de pauze tegen mij: ‘Nog nooit van mijn leven heb ik zo hard over een zandpad gereden als jij doet. Hoe doe je dat nu eigenlijk als daar een gat zit of een diepe plas ligt op zo’n zandpad? Dan kun je door even gas te geven en iets het stuur op te trekken, ervoor zorgen dat je voorwiel niet ‘hapt’ en dat je niet valt?’ Had ik nooit bij stil gestaan. Met die snelheid vlieg je er wel overheen, toch? Het zette me wel enigszins aan het denken. Maar ik was overigens ook wel trots op zijn eerste opmerking”, aldus Jos met een greintje trots in zijn ogen.
Jos was snel met de off-the-road motor, maar was ook onder de indruk van de snellere motoren die hij in binnen- en buitenland over de snelwegen zag zweven. Dat leverde ook de nodige (hachelijke) avonturen op en daarover vertelt hij in de volgende aflevering van deze serie.

Jos met zijn allereerste Honda in 1978
1985. Jos en broertje Herman poseren op de motor van hun vader.
Jos en Nick (1986)
1978. Annette en Nick bij zijn quad

STILTE OF JUIST NIET

De dag van gisteren was in het land aangemerkt als Dag van de Stilte. Want stilte verbindt, luidt een van de motto’s van die speciale dag. Ik moest eraan denken toen vlak voor het duel tussen FC Twente en Feyenoord het hele stadion een volle minuut stil was ter ere van Kalle Oranen. De onlangs overleden linksback was een van de grootheden uit de gouden periode in de jaren zeventig. Echter die prachtige minuut zonder geluid was in de Veste en omstreken meteen de enige op deze zondag.

Vooraf spraken we oud-trainer Hans Meyer in de perskamer met de nodige kwinkslagen van dien. Daarna besprak ik met mijn voorzichtige tribunebuurman de kansen van de FC tegen de landskampioen. Hij zei dat voetballen om kwart over 12 nadelig was, dat de rentree van Michel Vlap een meevaller was, dat hij rechtsback Bart Nieuwkoop een zwakke schakel vond bij Feyenoord en dat de Rotterdammers tegen Lazio enorm goed gespeeld hadden, waarop ik hem wees op de onbuigzame uitstraling die de FC in de eigen Veste al tijden met zich meedraagt. Vervolgens (over de dag van de stilte gesproken) ‘mochten’ we ons weer ergeren aan de smakeloze pokkenherrie die voor elke thuiswedstrijd uit de speakers komt. Na de minuut van Kalle echter explodeerde het gezang en gejoel van de tribunes als vanouds. Tegenstanders worden daar niet blij van. Ook Feyenoord niet, dat van huis uit eigenlijk veel gewend is.

We kregen een schitterende wedstrijd te zien. De 1-0 van Manfred Ugalde die als een horzel van de ergste soort van de ene Feyenoord-verdediger naar de andere vloog, deed de ploeg veel goeds en nog meer beet elke speler zich vast in de wedstrijd. Van een blessure behandeling na een klein half uur maakte Arne Slot een time-out om zijn elf manschappen tot de orde te roepen. Ook daarna stond de normaliter rustige trainer alle kanten op te schreeuwen. De Dag van de Stilte was ook aan hem niet besteed, hoewel hij en zijn mannen naar verluidt tijdens de terugreis naar Rotterdam niet veel geluid meer hebben uitgebracht.
De landskampioen met die zware Europese wedstrijd nog in hoofd en benen had geen vat gekregen op de Twentse opponent. De eerste nederlaag in het seizoen was een feit.

Technisch opperhoofd Arnold Bruggink eerde onlangs zijn aanvoerder Robin Pröpper als een van de belangrijkste aanwinsten van de laatste jaren. Hij heeft gelijk. Want wat speelde die Pröpper goed en als je die woorden op tikt, doe je meteen elf anderen inclusief invaller Gijs Smal tekort.
Het werd niet meer stil in de Veste. De 2-1 zege was verdiend en terecht. Minutenlang klonk in de slotfase de zegezang Oh oooh Twente Enschede door het stadion. Daarna kwam Sweet Caroline langs en ga zo maar door. De Dag van de Stilte kon je verder wel vergeten. Kan ook op een andere dag, kan eigenlijk elke dag wel even.