36 | PFEIFFER

De wielrenner Jos Lammertink barstte van het talent. Als adspirant won hij vrijwel alles, als nieuweling ook, als junior eveneens. Als amateur won hij vaak, maar had zich als lid van de semiprofessionele Amstelwielerploeg te schikken aan de belangen van het team. Anders was het aantal podiumplaatsen in die categorie veel groter geweest.

In 1980 trad Jos toe tot het profpeloton. En toen was het gedaan met de vanzelfsprekendheid dat hij in elke wedstrijd tot de favorieten behoorde. We hebben in deze serie al regelmatig beschreven hoe de ploegdiscipline hem noopte tot ‘knechtenwerk’ of hoe hij op geraffineerde wijze in zijn dadendrang beknot werd, zoals bij TVM het geval was. Hij kwam als beroepsrenner echter ook nog een ander obstakel tegen, een lastige dwarsligger, een onzichtbare opponent. Noem deze pechduivel Pfeiffer.

Het begon al meteen in 1980. Jos was prof geworden bij de kersverse HB-Alarmsystemen-ploeg en was direct kopman. De eerste wedstrijd was subiet een voltreffer: de Grand Prix de Saint-Raphaël. In de voorjaarsklassiekers reed hij in de voorste gelederen en in de Ronde van Spanje won Jos een etappe. Perfecte start van de nieuwe episode in zijn leven, zou je zeggen. Maar het liep anders. Gaandeweg het seizoen ging Jos minder goed rijden. “Ik begon te sukkelen”, vertelt hij, “kwam niet meer vooruit. Voor de Ronde van Spanje heb een periode gehad met 39 à 40° koorts en een keelontsteking en hoofdpijn. Tot de dag voor de proloog heb ik in bed gelegen. De rittenkoers verliep moeizaam, logisch, het was mijn eerste grote ronde. Dat zal dan wel het afzien zijn, dat is dan blijkbaar het bestaan van een beroepsrenner, niet piepen, dacht ik. Onder mijn ‘motto willen is kunnen’ heb ik steeds dieper in de reserves getast.  Luisteren naar je lichaam is heel belangrijk maar ik ging daar dwars tegenin. Mijn hartslag in rust was 28 maar steeg van week op week tot boven de 60. Ik klaagde erover, maar de collega’s zeiden ‘Lampekap niet zeiken. Je wint nog koersen.’ Dat klopte, want ik won in juli de zesdaagse koers Rijn&Gouwe. Maar het gekke was dat ik het ene been haast niet meer voor het andere kreeg. We woonden twee hoog in Oldenzaal, maar de trap naar boven was een lijdensweg.”

Zijn ploeggenoot Herman Ponsteen met wie Jos vaak een hotelkamer deelde, suggereerde dat het wel eens de Ziekte van Pfeiffer zou kunnen zijn. ‘Laat je eens prikken’, zei hij. Jos liet zijn bloed onderzoeken, in juli, na de mooie eindzege van Rijn&Gouwe. Het was inderdaad de Ziekte van Pfeiffer. Jos: “Ik had het idee dat Herman mij besmet had, maar hij liet dat in het midden. Hij zou het ook van mij gekregen kunnen hebben, we lagen in hotels wel bij elkaar en dronken uit dezelfde fles. Hij was er in ieder geval niet  beter van gaan rijden daarna. Maar hij was ook vijf jaar ouder en geen jongvolwassene meer. En Herman reed ook geen Rondes van Spanje of Zwitserland, koersen waar ik mezelf volledig uit elkaar trok.”

Pfeiffer dus. Het bekendste symptoom van deze ziekte is langdurige zware vermoeidheid. Vooral tieners en jongvolwassenen ervaren klachten bij Pfeiffer die besmettelijk is bij direct contact met besmet speeksel. Het delen van een waterflesje kan al funest zijn. Pfeiffer gaat in principe vanzelf weer over. Voldoende rust is belangrijk voor het herstel.

Maar ploegleider Henk Koopmans had andere adviezen. Strikte geheimhouding over Pfeiffer omdat ik geselecteerd was voor het WK. “Ga met je vrouw naar Zwitserland, neem de ploegleiderswagen maar mee en ga trainen in de schone lucht.”

Jos kreeg op 9 september te horen dat hij het virus niet meer zichtbaar was in het bloed. Het naseizoen was van de baan. Het wielerjaar 1980 zat erop voor hem. Op naar ’81.

In het nieuwe jaar zou Lampekap voor nieuwe kansen gaan. Hij snakte naar de topvorm van vroeger toen hij iedereen erop legde. “Maar ik voelde me ook in het voorseizoen van dat jaar niet goed. We gingen in februari naar de Ronde van Andalusië. Daar ging het me niet gemakkelijk af, ik moest er veel voor doen, voor het eerst moest ik enorm afzien”, zegt Jos. Tot slot reden de mannen daar een tijdrit van ruim 4 kilometer. Jos ging over de streep, maar was behoorlijk ontevreden. Voor zijn gevoel was hij niet echt op gang gekomen en was gefrustreerd naar zijn hotel gereden. Maar opeens meldde Henk Koopmans zich bij hem. ‘Ik kom je ophalen’, zei de ploegleider. “Wat bleek”, glimlacht Jos, “ik had die tijdrit gewonnen. Een vedette als Freddy Maertens was derde. Ik mocht niet klagen, maar snapte er niks van. Ik voelde me slecht, want ik was niet meer de oude Lammertink. Ik had niet de overdrive die ik vroeger had.”

 

De klachten hielden aan. Jos besloot rekening te houden met deze lastige situatie. Hij trainde anders, nam meer rust. “Ik trainde in het voorseizoen vaak met Stammie in het bos of trainde achter de motor. Dat was kort, intensief en heel effectief. Ik reed in het voorseizoen altijd goed. De eerste wedstrijden liepen lekker, maar in de etappekoersen voelde het met de dag per dag minder. Voor zover ik dat zelf kon beslissen, hield ik rekening met rust en training. De toestand was te wijten aan de Ziekte van Pfeiffer. Uiteindelijk had het er zodanig ingehakt, dat ik nooit meer de oude ben geworden.”

PS. In 1985 lag Jos er een jaar uit wegens een groot probleem met de schildklier. Daarover later meer.

Foto boven: Jos zit er gezellig bij tijdens de Zesdaagse van Rijn & Gouwe, maar is intussen besmet geraakt met het virus dat de Ziekte van Pfeiffer veroorzaakte.

Jos, Herman Posteen en Jos Schipper tijdens een onderonsje met sponsor Rody Hoogenboom (1980)


1980. Jos wint de negende etappe van de Ronde van Spanje.