HENK NIEUWKAMP 80 (deel 1)

Vrijdag wordt hij tachtig, dat kleine wielrennertje uit Borne. Henricus Everhardus Maria Nieuwkamp is de naam en veel wielrennende tijdgenoten zullen zuchten bij de herinnering aan de slechts 1.67 m grote coureur. Reed je met hem naar de meet, dan was je bina kansloos. Want hij had een messcherpe eindsprint. Tien meter voor de streep fietsten hij en nog drie snelle mannen op gelijke hoogte, op de streep had Nieuwkamp meer dan een fietslengte voorsprong. Bijna elke koers weer.

In de eind jaren 50 en in de jaren 60 was hij een van de beste renners van Nederland. Meer dan duizend keer stond hij op het erepodium; 208 keer op de hoogste trede. Won behalve talloze criteria en plaatselijke rondes in binnen- en buitenland, twee etappes in Olympia’s Tour en drie in de Milk-Race, de ronde van Engeland. Hij won ook klassiekers als de Ronde van Limburg, de Ronde van de Achterhoek en de Vierstromenlandronde.

Bij de Olympische Spelen in Mexico maakte hij deel uit van de ploegenachtervolging, maar het optreden op de baan werd geen succes. Ooit zei hij in de TCTub: “We waren erg bezig met de gedachte dat deelnemen belangrijker is dan winnen.” Hij moest er erg om lachen. Hij en enkele ploegmaats hebben er de bloemetjes buiten gezet.

De wielrenner Nieuwkamp stond in die jaren bekend als een bon-vivant.

Hij relativeerde zijn wielerkwaliteiten in hetzelfde interview: “Je hebt niet zo heel veel nodig om sneller te zijn dan een ander. Het is gewoon een kwestie van de juiste trap geven op het juiste moment. Ik had een redelijk koersinzicht. Je moet zien hoe de wind staat, welke renners al weg zijn, wie goed en minder goed rijden, dat soort zaken. Daar had ik wel feeling voor.”

HANDEN IN DE LUCHT

Omdat ik toch in de buurt was, ging ik vorige week weer even bij plaatsgenoot Jan Roesink (89) langs. Ik had een uitslag in mijn archief gevonden van de Ronde van de Hengelose Tuindorpvijver in 1951. Jan was daarin als derde geëindigd. Hij herinnerde het zich nog goed, want het eerste wat hij zei is dat hij die wedstrijd had moeten winnen. Zoals veel wielrenners zeggen die net niet gewonnen hebben. Als, als, als. Toch moet ik Jans uitleg nog even doorgeven. Ik dacht daarbij aan Jasper Philipsen, de Belg die vorige week meende een Touretappe gewonnen te hebben. Hij had niet gezien dat Van Aert er vandoor was gegaan.

Want wat gebeurde daar aan de vijver in 1951. Jan vertelt dat Jan Spenkelink, de beste mecanicien die Nederland ooit gehad heeft, hem een paar speciale banden op de wielen had gelegd. “Dat waren Alessandros”, zei Jan, “die gebruik je alleen voor mooie parcoursen. De koers verliep voorspoedig en op enig moment reed ik weg van het peloton. Daan Schipper was mee en Mattie van den Heuvel. Toen we uiteindelijk de finish overgingen, stak ik mijn handen in de lucht. Ik had gewonnen voor eigen publiek.
Niet dus. Bleken er voor ons nog twee te zijn ontsnapt. Schaepers uit Oldenzaal was de eigenlijke winnaar. En die had ik eigenlijk best kunnen hebben.”
Tja.
De oud-wielrenner en Storkiaan zat achter zijn woning alwaar zijn praatstoel staat. Aan interessante verhalen geen gebrek. Jan heeft veel meegemaakt en kan er schitterend over vertellen. Zo was hij tussen 1955 en ’62 namens Stork in Ethiopië om daar mee te helpen bouwen aan een suikerfabriek. De mannen moesten daar goed doorwerken, maar hadden ook vrije dagen. Jan en zijn maat Herman Mensink uit Bentelo trokken er dan maar al te graag op uit. Ze hadden zich allebei een Guzzi aangeschaft. “Die waren van 1938 met achtervering, speciaal voor Ethiopisch gebruik. Die had je hier nog niet, het was een aparte constructie”, legde Jan uit. Ik knikte natuurlijk, hoewel ik geen bal verstand heb van motoren.
Toen ze eens 14 dagen vakantie hadden, gingen Jan en Herman met de Guzzi richting Addis Abeba. Ze gingen met één Guzzi. Dat ging allemaal naar wens. Ze beklommen een steile, hoge berg en moesten op de top overnachten wegens de invallende duisternis. Op de Guzzi zat geen licht. “We kregen daar wat te eten en een man wees ons een huisje aan. We moesten de motor binnen zetten, zei de man. Afijn, we gingen in bed liggen toen een andere Afrikaan binnenkwam met een geweer om zijn nek. Hij ging binnen zitten om op ons te passen. De andere dag hebben we de man een paar centen gegeven en gingen we verder.”
Ja, er kwam een nieuw verhaal aan dat zich afspeelde in de stad Gondar en nog een verhaal uit de hoofdstad. Hij vertelde het allemaal gebarend en met permanent een glimlach op zijn mond. Even terug in Ethiopië. Het deed hem goed.
“Kom gerust nog eens weer”, zei hij.
Dat ga ik zeker doen, want hij heeft in de oorlog ook iets heel bijzonders meegemaakt. Dat verhaal moet ik ook nog horen. Maar ik moet er niet te lang mee wachten. “Ik ben twee jaar geleden van de fiets gevallen. Ik voel de laatste tijd dat het mede daardoor minder goed gaat met mij. Het gaat hard achteruit. Ik kan niet goed onder woorden brengen wat er gebeurt.” Hij haalt zijn schouders op. “Het moet de ouderdom zijn. Wat aans?”

NOOIT GEPAKT, WEL GENAAID

Voor een goed wielerverhaal kun je altijd terecht bij Wim Derkink. Deze Hengeloër was in de jaren zestig in deze regio en omstreken een sterke tegenstander van al die andere wielrenners die ook meestreden om de bloemen na 80 kilometer ronddraaien om de plaatselijke kerk.
Daarom draaide ik de parkeerplaats op van zijn huis aan de Oldenzaalsestraat, waarin hij altijd heeft gewoond en bladerde even later door de plakboeken die zijn moeder vroeger bijgehouden heeft. Talloze topsporters hebben een album of plakboek overgehouden aan hun carrière dankzij een ijverige moeder, zus of vriendin.
Ik zie uitslagen met daarin vaak de naam Derkink bij de eerste tien van allerhande koersen. In oa Dalen, Holten, Wierden, Emsdetten won hij. Willem is echter een meester in het bagatelliseren van de prestaties die hij en zijn maten destijds leverden. “Ach, wat stelde dat dan allemaal voor”, zegt hij zestig jaar later op onverschillige toon. “En vergeet niet dat de meesten voor de koers nog even iets pakten”, zei hij.
“En jij?”
“Ik niet. Ik kan zeggen dat ik als een van de weinigen nooit iets gepakt heb.”

Waarmee Willem aangaf zijn wedstrijden gereden te hebben zonder paarse pilletjes cq andere stimulerende middelen te slikken. Hij noemt een aantal namen van coureurs die maar al te graag uit de pot met stimulantia snoepten. Ik herhaal ze hier niet. Lijkt me niet goed.

Willem is 78 jaar. Hij is alweer vele jaren gepensioneerd. Liefst 41 jaar heeft hij ’s nachts de Telegraaf weggebracht naar de Nederlandse kazernes in Duitsland. Altijd ’s nachts, 220.000 km per jaar. Hij hield er een slechte rug aan over en heeft intussen ook enkele keren de operatiekamers van binnen gezien ivm andere klachten.

Wat zijn meest memorabele prestatie was, wilde ik nog weten. Dat waren de nationale militaire kampioenschappen in 62 in de buurt van zijn eigen kazerne in ’t Harde waar hij diende in de negentiende afdeling veldartillerie. In het parcours was de Knobbel opgenomen, een steile heuvel die Willem goed kende, want hij moest er een dag voor het NK nog wachtlopen. “Boven op de Knobbel lagen atoomkoppen opgeslagen, vandaar”, legde Willem uit.

Maar hij is nog steeds niet te spreken over het feit dat hij daar een dag voor het NK 24 uur moest wachtlopen. “Een kullemeijer van een officier gaf mij die opdracht en daar naaide hij me behoorlijk mee. Voor een wielrenner is dat niet prettig”, drukte hij zich eufemistisch uit.

Niettemin was hij bijna kampioen geworden op zijn eigen Knobbel. “Ik ontsnapte uit de grote groep, had een mooie voorsprong, maar werd drie ronden voor het einde teruggepakt. Zodoende werd ik vijfde.”


Foto’s: De winnende Willem Derkink in Wierden (boven), de uitslag van de ronde van Holten (15-7-1965) en de ploeg van het Dagblad van het Oosten in 1964 met vlnr Bennie Groen, Wim Derkink, Gerard van den Berg, Gerrit Lucassen, ploegleider Krabshuis, Johan Pluimers en Wim Neeskens.

27 | DE MAN VAN PRODENT

In de jaren vijftig leefde het wielrennen volop in het zuiden des lands en ook in Noord-Holland. De regio Twente en omstreken bleef daarbij achter tot begin jaren vijftig. Toen Bert Boom met zijn rappe benen wedstrijden begon te winnen bij de amateurs, waren de Hengeloërs Mattie van den Heuvel en Toon Oink al bekende coureurs. Al gauw kwamen daar ook Henk Scheuten, Korrie Niemeijer, Frans Nijmeijer en enkele anderen bij. Ze kwamen voort uit de wielervereniging De Tubanters, wat destijds een zeer actieve club was met relatief veel succesvolle renners.

Bert herinnert zich deze concullega’s maar al te goed. “Mattie was ouder. Hij woonde aan de Deurningerstraat. Het was een vechter met wedstrijd inzicht. Hij was een beetje ingetogen. Voor mij was hij een voorbeeld. Ik adoreerde hem een beetje, dat weet ik nog goed. Hij was waarschijnlijk de eerste renner die in klassiekers en bij het nationaal kampioenschap vooraan meereed. 1955 was zijn topjaar. Ik vond het ook een aparte renner, vooral daarom. Ik keek tegen hem op en dat had ik ook met Toon Oink. Ze reden klassiekers en mochten daardoor met een derailleur fietsen. Ik reed in de begintijd nog met een vast verzet.”

Oink en Van den Heuvel waren in de eerste Ronde van Overijssel (in 1952, winnaar Piet Smit) al zeer actief. Oink werd zesde en Van de Heuvel negende.

Bert herinnert zich nog een trainingswedstrijd op ’t Stroot in het buitengebied van Hengelo. “Daar trainden De Tubanters. Op ’t Stroot werd vaak al hard gereden. Ik zat daar een keer met Toon mee in een ontsnapping. Hij met verzet, ik zonder. Op 300 meter voor de meet zei Toon: ‘Rij er maar langs m’n jongen. Je hebt het verdiend.’ Mooi toch.”

Dan Henk Scheuten (foto rechts), de rossige Hengeloër, iets jonger dan Van den Heuvel en Oink. “Die zat vaak mee in de kopgroep”, zegt Bert. “Henk was een slimme vogel. Hij werkte niet al te hard mee in een ontsnapping, maar won dan vaak wel de spurt met zijn snelle benen. Hij reed vooral in de criteriums en werd net als ik in zijn nadagen nog wereldkampioen bij de veteranen. Zijn vader was voorzitter van De Tubanters. Henk was een zwager van Johan Oude Lenferink die later naar Gildehaus is verhuisd. Dat was een coureur die goed vooruit kon fietsen, maar geen goede sprint in de benen had. Hij heeft oa de rondes van Coevorden, Arnhem en Nieuw-Amsterdam gewonnen. En hij ging veel om met Theo de Kinkelder, ook een renner van dezelfde club.”

Bert herinnert zich ook Frans Nijmeijer en Tonnie Bijen goed. “Frans was een echte temporijder, eenzelfde type als ik, hoewel ik een betere sprinter was. Tonnie was een sterke tijdrijder. In het peloton viel hij niet zo op.”

Ik sprak ook nog even met Bennie Doldersum (84) en Jan Roesink (89), Hengeloërs en clubgenoten van het drietal topcoureurs uit de jaren vijftig. Zo krijgen we een nog completer beeld van hen. Bennie karakteriseert Mattie en Toon als fijne kerels. Hij noemt Mattie de beste renner die we destijds hier gehad hebben. “Het was een schiere kearl. Toon en Henk waren ook fijne mannen en erg goeie coureurs. Wat heeft Tex veel wedstrijden gewonnen.”, aldus Bennie die oa de Ronde van Markelo op zijn naam heeft staan. (Tex was de bijnaam van Scheuten.)

Jan Roesink, die als amateur koerste tussen 1948 en 1952, vertelt dat Mattie een jaar ouder was dan hij. “Mattie was een enorme doorzetter. Als hij steil kapot zat, kon hij toch nog demarreren. Mattie was gemakkelijk in de omgang en had altijd goeie zin. We noemden hem de man van prodent. Hij lachte vaak en dan zagen we altijd dat mooie gebit van hem.”

Jan vertelde ook nog een anekdote. Profrenner/plaatsgenoot Jan Spenkelink had hem en Mattie ingeschreven voor een koppelkoers in Neuss bij Düsseldorf. “Daar konden we geld verdienen, zei De Spenk. De wedstrijd vond plaats op een sintelbaan. Het bleek tot onze verbazing een landenwedstrijd te zijn. Er waren olympische renners uit verschillende landen. Niettemin reden we goed. Toen we op enkele meters na een ronde voorsprong hadden, riep De Spenk dat we ons terug moesten laten zakken. Wat bleek: wij mochten niet winnen. Een koppel uit Neuss zelf won. Ja, dat had je toen al. Maar we gingen wel elk met 400 Mark naar huis terug”, glimlacht de krasse Hengeloër, zelf winnaar van oa de rondes van Neede en Goor.

Terug naar Bert. Hij wijst nog even op enkele topresultaten van met name Mattie van den Heuvel, die in vrijwel alle grote, nationale wedstrijden startte. Enkele resultaten van Hengelose coureurs uit de jaren vijftig op een rijtje.
1950. Overijssels kampioenschap: 1. Mattie van den Heuvel, 2. Bram van de Velde (Almelo).
1951. Idem: 1. Tonnie Bijen, 2. Toon Oink, 3. vd Heuvel (allen Hengelo). Toon won dat jaar de Ronde van Goor voor Mattie.
1952. NK amateurs: 1. Aanraad (Oud Gastel), 2. Van Steenselen (Mijnsheerenland), 3. vdHeuvel.
Noordelijke kampioenschappen (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel): 1. vdHeuvel, 2. Frans Nijmeijer, 3. Oink (allen Hengelo).
1953. Noordelijke kampioenschappen (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel): 1. Oink (foto links)
1954. Idem: 1. K. Dost (Enschede), 2. Bulten (Zwolle), 3 vdHeuvel, 8. Oink.
Acht van Bolsward: 4. VdHeuvel.
1955. Ronde van Overijssel: 1. Michel Stolker, 2. vdHeuvel.
NK amateurs: 1. Verhoef (Rotterdam), 2. Van Steenselen, 3. vdHeuvel.
Overijssels kampioenschap: 1. Klaas Visser (Enschede), 2. Korrie Niemeijer (Hengelo). 3. vdHeuvel.
Ronde van NW Nederland: 1. Van Wetten, 2. vdHeuvel.
In eigen woonplaats won Mattie de Ronde om de Vijver in 1952. Henk Scheuten won deze koers in 1959 en Bert Boom in 1960.
Tot slot nog deze uitslag: Ronde van Heerde, 30 juli 1955.

Amateurs en Nieuwelingen: 1. M. vd Heuvel, Hengelo; 2. H. Scheuten, Hengelo; 3. F. Nijmeyer, Hengelo; 4. J. Oude Lenferink, Hengelo; 6. B. Boom, Markelo.

NB. Mattie van den Heuvel is op 1 mei 2017 overleden. Hij leed aan de ziekte van Alzheimer en is 85 jaar geworden. Toon Oink is op 8 september 2021 overleden. Hij was 89. Henk Scheuten is op 16 januari 2017 gestorven. Hij was 79 jaar.

Korrie Niemeijer is 78 jaar geworden. Hij overleed op 27 september 2016. Zijn tien jaar jongere broer Freddie is eerder gestorven. Op diens carrière komen we in deze serie nog terug.

Op de actiefoto rijdt Mattie van den Heuvel voorop tijdens de Ronde van de Vijver te Hengelo.
Op de groepsfoto zien we vlnr: Toon Oink, Jan Roesink, Theo Rødel, Tonnie Bijen en Mattie van den Heuvel.

KOFFIE BIJ ZWARTE MARIE

Op zoek naar informatie over de Hengelose wielerclan van de jaren vijftig en zestig, belde ik na een tip aan bij Jan Roesink. Klein huisje op het Wilbert. “Loop maar even mee”, zei een vriendelijke mevrouw die in het voortuintje onkruid aan het wieden was. Hij zit achter. Het bleek zijn vriendin te zijn die me bij Jan introduceerde.

Het duurde nog geen minuut of ik hing aan zijn lippen. Jan Roesink is 89 jaar, hij oogde in de felle zon achter zijn huis, heel breekbaar, maar zat in een mum van tijd op de praatstoel. Ik was na de eerste zinnen al blij dat ik hem gevonden had, zodat hij mij kon bijpraten. Omdat ik op FB een serie maak over de wielercarrière van oud-wereldkampioen Bert Boom, ben ik via via achter Jans huis terechtgekomen. Want hij was wielrenner geweest en was zestig, zeventig jaar geleden een van de vele renners van De Tubanters die al fietsend aan de weg timmerden.
Aangenaam gesprek, ondeugende blik in de wijze ogen. Hij was blij dat hij kon vertellen.
“Of ik Gerrit Lentelink gekend heb? IJzeren Gerrit? Jazeker. Ik ben vaak bij hem thuis geweest in Wiene, want hij had ook een paar zusters. Dan zei Gerrit tegen zijn moeder Marie. Zet ‘ns effn luk koffie veur de kearls. Ze noemden haar Zwarte Marie, ze was een voormalige kroegbazin.” Knipoog, stout glimlachje.
Hij vertelde dat hij de Rondes van Neede, Goor en Lengerich gewonnen had. In de buurt van Zwolle – Jan kon niet op de naam komen van het bewuste dorp – had hij een wilde koers gewonnen onder de naam Jan Tabak. “Ik nam in de laatste bocht van de laatste ronde een olifantenpaadje, wat ik al had zien liggen toen ik het parcours verkende. De concurrentie protesteerde, maar de jury vond het best. En zo won ik. Leverde me 75 gulden op en wat premies in de vorm van een paar sokken en een pot proemn.”
Hij vertelde over Mattie van den Heuvel, de beste van al die Hengelose renners in de jaren vijftig, over Tonnie Bijen die naar Australië emigreerde en Toon Oink. Over Henk Scheuten en Frans Nijmeijer. In de Ronde van de Hengelose vijver was hij derde geworden.
In 1953 kwam aan Jan Roesinks loopbaan een einde toen hij in militaire dienst moest. Hij werd ingedeeld bij de marine. Wielrennen was er niet meer bij. Daarna ging hij bij Stork werken en werd hij uitgezonden naar Ethiopië. Hij bleef er zes jaar om mee te helpen bouwen aan de suikerfabrieken aldaar.
Ik vroeg hem of hij het boek Suikerbastaard kende van Jaap Scholten. “Wat daar in staat, klopt grotendeels niet”, zei Jan.
“Heb je het boek gelezen?”
“Nee, dat niet. Maar dat hebben ze mij verteld”, zei hij om vervolgens uit te weiden over de zes tamelijk primitieve jaren in het Afrikaanse land.
Misschien kom ik daar nog eens op terug, want ik ga zeker nog weer eens langs bij Jan. Nee, niet te lang mee wachten.
Uitslag Ronde van de Vijver in Hengelo1951:

26 | PLOEG VAN DE KRANT

Een renner zoals Bert Boom die regelmatig een wedstrijdje won en ook verderop in het land met de besten mee kon, is al gauw een soort reclamezuil. Het Dagblad van het Oosten, dat domicilie hield in Almelo, zag wel wat in een complete wielerploeg. Het leverde extra publiciteit op en wellicht primeurs.
De directeur van de krant, de heer Potjewijd, kwam in 1967 bij Bert op bezoek en kreeg hem zover dat hij kopman wilde zijn van de wielerploeg waaraan ook het bedrijf Van Coeverden verbonden was. “Veel stelde dat destijds niet voor”, vertelt Bert, “we kregen het tenue gratis en natuurlijk was het voor de renners niet verkeerd dat een krant hen op de voet volgde.”

Bert weet nog dat de mannen veel samen optrokken en dat ze elkaar tijdens de koersen zo goed mogelijk probeerden te steunen. “Maar het was geen heel sterke ploeg. Tijdens de koers vielen de meesten er wel af.”

Volgens Bert was Eppie van Dijk een goeie sprinter. “Hij is echter al vrij jong naar Delft vertrokken om te studeren. De anderen? Gert Puimers was ook een renner die een koers kon winnen. Hij is vorig jaar januari drie weken na zijn vrouw Corrie gestorven. Beiden hadden ze corona.”
Henk Hondeveld werd Pim genoemd. “Hij kwam uit Markelo”, weet Bert, “maar woonde later in Gelselaar. Gerard van den Berg uit Rijssen was een schuchtere jongen. Hans Blauwgeers uit Borne wist alles beter, maar op de fiets kwam het er niet uit”, glimlacht Bert, “ofschoon hij wel actief was tijdens de koers.”

Een van de meest wonderlijke renners uit de ploeg van Het Dagblad van het Oosten was volgens Bert een zekere Jan Nijhoff alias Basje. “Hij woonde in een houten huisje in Vriezenveen en later in een zomerhuisje in Ommen. De Hengelose gebroeders Niemeijer, Korrie en Freddie, hadden met hem te doen en namen hem in huis. Maar daar ging hij helemaal zijn eigen gang. Basje was nogal dwars. Toen ze een keer de auto stonden te wassen en Basje alleen maar toekeek, hebben ze hem niet meegenomen naar een koers. Hij is ook nog even prof geweest. Hij schijnt nu ergens in Afrika te wonen, hij repareert daar fietsen.”

Na één seizoen plakte de krant er nog een jaar bij aan. Co-sponsor Van Coeverden werd vervangen door Sinalco. Van Dijk was overgestapt naar een ploeg in Deventer. Johan Pluimers, een man die enorm veel koersen gewonnen heeft, nam zijn plaats in. Ook de jonge renners Harrie Homan en Fred Jaarsma kregen een plek in de sponsorploeg.

BROOD

Mick Jagger fietste door Amsterdam. Soms wil een grote ster maar al te graag een uurtje of een dag of misschien wel een paar jaar incognito door het leven gaan.
We zouden een serie kunnen beginnen. Want op de wereldberoemde Zomerfeesten in Hengevelde zou in het jaar 1986 Herman Brood (foto) met zijn Wild Romance weer eens optreden. Herman arriveerde dat jaar nogal vroeg in het dorp en besloot daarom eerst maar even wat rond te kijken. Zo liep hij café De Gebrande Waateren binnen en nuttigde daar een paar jonge jenevers. Zittend op een barkruk had Herman aan de toog een prettig gesprek met uitbater Bernard Varenbrink. Bernard wist eerst niet precies welke klant bij hem aan de bar zat, maar vermoedde wel dat het een artiest was die moest optreden op het feestterrein tegenover zijn bedrijf.

“Het is Herman Brood die daar zit”, zei een klant tegen hem.
“Prima”, zegt Bernard. Rockmuziek à la Brood was niet zo aan hem besteed.
Niettemin was het gezellig daar aan het schap van de Gebrande Waateren. Zelfs Bernards achtjarige zoon Arno klom nog een paar minuten naast ‘oom’ Herman op de barkruk. Ook dat heeft volgens de overlevering een geanimeerd gesprekje opgeleverd tussen de rockster en de jongen met achter het schap de toch wel trotse vader.
Toen Herman Brood zijn derde jenevertje achterover had gegooid, vertrok hij en liep hij naar de naast het café gelegen Petrus en Pauluskerk, alwaar de avondmis van 6 uur reeds begonnen was. Daar trok Herman zich weinig van aan. De kerkgangers hadden die avond weinig aandacht voor de prekende pastor, want niemand minder dan Herman Brood wandelde door de kerk. Hij bekeek de kruiswegstaties aan de muren, volgde zelfs de mis vanuit de achterste bank nog een tijdje en vertrok.
Teruggekomen bij De Gebrande Waateren nuttigde hij andermaal drie jonge jenevertjes en begaf zich daarna naar de kleedkamer van zijn band. Geïnspireerd als nooit tevoren trakteerde hij die avond een volle tent op een fantastisch optreden.
Dat waren nog eens Zomerfeesten, want dezelfde avond speelde ook nog de Golden Earring….

JAGGER

Mick Jagger die twee weken geleden ergens in Amsterdam in een rijtje stond te wachten en met Keith Richards door de stad fietste. Hij was even onder de mensen en genoot ervan. Deed me denken aan een verhaaltje dat Krijn Torringa (links) mij ooit vertelde. Even pro memorie: Torringa was jarenlang dj en presentator bij Radio Veronica, Avro’s Toppop (beurtelings met Ad Visser) en programma’s bij andere zenders.

Na zijn verhuizing naar Glanerbrug werd hij aangesteld tot speaker van FC Twente in het Diekman Stadion en ook nog in het Arke Stadion. Hij is in 2006 op 66-jarige leeftijd overleden aan kanker.

Na afloop van thuiswedstrijden van de FC mocht Krijn aan de bar van de perskamer onder het genot van enkele stiekeme borreltjes graag vertellen over zijn carrière in Hilversum en omstreken. Het gebeurde tijdens opnames van Avro’s TopPop dat Krijn en enkele collega’s in de kantine zaten toen daar Mick Jagger binnen kwam lopen. De Rolling Stones waren in de studio met opnames bezig, maar Jagger was even vrij. Hij wist de weg in de kantine, want hij liep rechtdoor tot achter de bar en maakte daar een kop koffie klaar, vertelde Krijn.
Op dat moment kwam er een postbode binnen met een pakketje. Hij vroeg iets aan Jagger (foto links), die vervolgens met een brede grijns het pakketje aannam. De postbode ging niet weg, maar nam plaats op een barkruk en bestelde bij Jagger een kop koffie.
“Sugar, milk?” vroeg Jagger met een ondeugende glimlach.
“Milk”, zei de brave postman.
Hij dronk de koffie op en pakte zijn portemonnee. “Effe afrekenen?”
“Alright”, reageerde Jagger, “one guilder fifty.”
De postbode gaf twee gulden en zei: “Hou maar.”
Jagger antwoordde met zijn karakteristieke brede grijns: “Thank you very much, sir.”
De postman stond op, wenste Jagger en de andere aanwezigen nog een goede middag toe en vertrok.
Waarschijnlijk heeft hij nooit geweten welke beroemdheid hem die middag een kopje koffie heeft ingeschonken.
Dat vertelde Krijn Torringa destijds. Een anekdote om te onthouden. Mooi dat ik het voorvalletje weer even kon oprakelen.

25 | BRUNO

Bert bewaart goede herinneringen aan zijn samenwerking met gangmaker Bruno Walrave. Samen werden ze in 1969 wereldkampioen achter de grote motoren in het Tsjechische Brno. Bert was toen 31 jaar, Bruno een klein jaar jonger. U weet het nog. Bert was via de herkansingen in de finale beland, startte op kop en liet er niemand meer langs, daarbij voortreffelijk gegangmaakt door Bruno.
“Hij liep als jongen altijd in en rond het Olympisch Stadion. Hij speelde er als kind en keek later naar de wielerwedstrijden. Zelf heeft hij nooit gewielrend”, zegt Bert over Bruno. “Hij was de jongste gangmaker van Nederland.”

Bert reed in de jaren voorafgaand aan de wereldtitel een aantal keren op de baan en kreeg van de stayer Jan van Dijk uit Lisse die achter Bruno reed, de tip om het ook eens achter de grote motor te proberen. “Hij bracht me in contact met Bruno. Zelf was hij intussen gestopt.

“In het begin was het puinhoop”, karakteriseert Bert zijn eerste probeersels als stayer. “Ze lachten me uit en dat is iets wat men niet moet doen. Zo ben ik in 1969 tijdens de Ronde van Hengelo hard van de fiets gevallen, kreeg een tetanusinjectie en mocht een tijdje niet fietsen. Maar enkele dagen later reed ik het NK. Nog een voorbeeld. In 1971 reed ik op het NK baanrennen als een dweil. De KNWU zei dat ze me desondanks wilden meenemen naar het WK in Varese. ‘Dan kan hij voor de finale de fietsen van de andere renners verzorgen, zeiden ze. Dat soort opmerkingen komen aan op het verkeerde adres. Ik won brons op dat WK.”

Bruno was en is een aardige man, zo vertelt Bert. “En hij liet zich geen oor aannaaien. Hij wist hoe het spel gespeeld moest worden. In 1970 op het WK in Leicester reed ik ook met hem, maar daar werden we gediskwalificeerd.” Bert zou een gevaarlijke manoeuvre hebben uitgehaald. Daar komen we later in deze serie nog op terug.

In 1971 in Varese waren Bruno Walrave en Noppie Koch overgestapt naar de Duitse bond en werden op het WK met de renners Gnas en Podlesch eerste en tweede. “De Duitsers betaalden hen, bij de KNWU kregen ze niks. Dat ze ingingen op de Duitse aanbieding was terecht”, zegt Bert. Hijzelf kreeg Joop Stakenburg toegewezen. “Dat was ook een echte Amsterdammer. We werden toch nog derde op dat WK.”
Niettemin heeft Bert goede herinneringen aan zijn samenwerking met Bruno Walrave. “Hij won met mij zijn eerste wereldtitel. Bruno was een nette man, we hadden een goeie connectie. Elk jaar sturen we elkaar een kaart of spreken we elkaar telefonisch.”

Bruno Walrave (83) woont in Loenen aan de Vecht. Op zijn erelijst als gangmaker staan oa vijftien wereldtitels en acht Europese.

GEBIT

Kan een afbeelding zijn van 7 mensen, mensen die volleyballen, staande mensen, bal en buitenshuisAf en toe wandel ik in het Enschedese Van Heekpark. Ik moet dan even wat tijd overbruggen. Maar het is beslist geen straf om een uurtje door het fraaie 104 jaar oude park te dwalen. Het is historische grond, zeker ook op sportgebied. Ja, Abe Lenstra woonde er tegenover. Sportclub Enschede en Enschedese Boys speelden er hun thuiswedstrijden. Er wordt getennist, gekorfbald en vorige week waren alle jeu-de-boule-banen bezet.
Ik vond in mijn archief een mooie anekdote uit het Oostelijk Sportblad. Zo’n 15.000 toeschouwers keken in februari 1949 in het Van Heekpark naar de wedstrijd Sportclub Enschede-NEC toen ze plotseling in de lach schoten. De omroeper vroeg de aandacht van de toeschouwers met een bijzonder verzoek.
“‘Dames en heren.
Tijdens de wedstrijd Sportclub Enschede-Hengelo, die kort geleden werd gespeeld, was een supporter blijkbaar zo verheugd over het doelpunt van zijn club, dat hij bij de juichkreet die hij aanhief, het gebit uit de mond heeft laten vallen. Diegene die het heeft gevonden, wordt vriendelijk verzocht die terug te bezorgen in de kleedkamer.”
(De foto is in 1926 genomen in het Van Heekpark. Het betreft de wedstrijd Sportclub-Feijenoord)
17 opmerkingen