PORTRETTEN

Kreeg vanmorgen een cadeautje van mijn zwager. Een boekje met zomaar een stel muzikanten. Hoe aardig. Hij beheert de nalatenschap van kunstenaar Olav Bijker die geboren en getogen is in Rotterdam en een groot deel van zijn leven in Heerde woonde en werkte. Mijn zwager woont daar ook.
Bijker (1933-2012) maakte het boekje in 1988. Het is een heruitgave van tekeningen die in 1978 al door Bijker zijn gemaakt voor de catalogus van de Centrale Discotheek in Rotterdam. Het zijn tekeningen van musici, sprekende portretten, want tekeningen zijn meer dan een foto.
Bijker verstond de kunst om door de inkt tot de ziel door te dringen van de willekeurig door hem gekozen serie musici, waarvan hij het werk kende. Hij maakte er levende, sprekende portretten van. Bij elke persoon veranderde hij van techniek.
Het leek me, zoveel jaar later, interessant om hier een paar van die portretten te laten zien. Freddy Mercury (foto boven), Mick Jagger en de in Hengelo geboren violist Herman Krebbers (foto onder).

HOED AF VOOR JAN

Hoeveel berichten zijn er wel niet gewijd aan een mogelijke overgang van Ramiz Zerrouki van FC Twente naar Feyenoord? Maar hij ging niet. Jan Streuer (foto), de man die er bij FC Twente over gaat, zei NEE. En als Jan nee zegt, zegt hij nee. Zo is hij. (Hoewel er natuurlijk een mega-bod had kunnen komen waarop hij wel JA had moeten zeggen, zo is de voetballerij dan ook weer wel. Zie de verkoop van Sarr bij Heerenveen.)

Ik zeg: Hoed af voor Jan. Hij hield zijn poot stijf. En wat ook meespeelde, is de rol van het bestuur cq de penningmeester. Ik weet niet eens zo gauw wie het is, maar de bewuste man heeft niet aan de bel getrokken, terwijl hij die acht miljoen graag had bijgeschreven, zoals iedere vaderlandse profclub – op Ajax na – zulke miljoenen niet gauw laat lopen.

Technisch-directeur Jan denkt in het belang van de FC, van de fans, van de situatie op de ranglijst van de eredivisie. Kampioen wordt de FC waarschijnlijk niet, maar bovenin eindigen is van cruciaal belang. Logisch dat je dan een van je beste spelers vast houdt. Hij heeft met zijn volle verstand een contract getekend en met het verstand van zijn zaakwaarnemer erbij. Vlak die laatste niet uit. Die is natuurlijk blijven flirten met de Rotterdammers. Balletje opgooien, nog eens een balletje opgooien en weer een balletje opgooien. Belletje met Jan, nog eens een belletje met Jan en weer een belletje met Jan. Je kunt Jan ’s nachts om half vijf wakker maken en hij dreunt binnen een seconde het telefoonnummer van die gretige zaakwaarnemer foutloos op.

Respect ook voor Zerrouki die desondanks prima bleef spelen. Afgelopen zondag ook weer, nota bene tegen Feyenoord zelf. Crosspasses op maat, balletje afpakken, net op tijd rugdekking geven op een plek waar hij eigenlijk niet hoefde te zijn, openingen bedenken in de defensie van de opponent, medespelers moed inpraten en ga maar door. Jan Streuer is een baas, Ramiz is ook een baas. Komende zomer gun je zo’n jongen een prachtige transfer en intussen heeft Streuer een opvolger gevonden. Of heeft hij die nu al in het vizier?

Zoals ik al eerder zei: Weg met die transferperiode in de winter. Wat een gedoe, wat een onzekerheid en vooral wat een enorme competitievervalsing. Vraag dat maar aan Ruud van Nistelrooij, die het kampioenschap kan vergeten.

VLAGGEN

Zie ze lekker strak aan de mastjes wapperen in de gure wind. De omgekeerde vlaggen van de boeren doen hun werk en hebben intussen zoveel invloed dat zelfs de Belgen het spoor bijster zijn. Ook zij presenteerden onze vlag omgekeerd, zoals gisteren te zien was bij het bezoek van premier Rutte.
Deze vlaggen hangen overal langs de weg tussen Hengelo en Haaksbergen. Soms aan beide kanten van de weg. Tientallen vlaggen. Enorm stukje huisvlijt. De stokken zijn sterk. Minpuntje is de kleur blauw. De vlaggen lijken meer op die van Luxemburg. De Beckumse en Haaksbergse boeren hebben de verkeerde kleur blauw gebruikt. Het moet kobalt zijn. Maar dat zal de boeren worst zijn. Mij eigenlijk ook.
Intussen is hun boodschap bekend. De vlaggen mogen dan ook wel weg wat mij betreft. Voor nog meer instanties gaan geloven dat onze vlag veranderd is in blauw wit rood.

TIENTJE (4)

Even terug naar de jaren tachtig. Ik woonde in Lichtenvoorde en voetbalde in Longa’30 5. Leuk elftal, sympathieke boys. Na een paar trainingen in een nieuw seizoen zei onze leider Bertie dat er nog een nieuwe speler bij zou komen. Ene Joost, 18 jaar, woonde sinds kort in Lichtenvoorde, nadat hij een tijdje in het jeugdinternaat in het naburige Harreveld had gezeten. Hij zou volgens hemzelf goed kunnen voetballen. Bertie had een plekje over. Net voor de eerste wedstrijd trainde Joost een keertje mee. Magere jongen, pokdalig uiterlijk. En inderdaad, hij kon een bal stoppen, kon een pass geven, maar had de conditie van een wijkagent, zoals Willem van Hanegem heel vroeger ooit eens zei toen hij een scheidsrechter kapittelde die niet al te snel was.

Joost ging die zondag meteen mee naar de eerste wedstrijd, uit bij vvVossenveld (Winterswijk). Hij nam plaats bij mij in de auto. Hij stond in de basis. Bertie zei erbij dat hij alleen de eerste helft zou spelen.
In de rust kwam hij hijgend en puffend naast me zitten. De eerste 45 minuten van zijn carrière bij Longa 5 waren zwaar geweest.
“Ik heb mijn portemonnee vergeten. Heb jij alsjeblieft een tientje voor mij”, vroeg hij, onderwijl een shaggie draaiend. “Krijg je dinsdag voor de training terug. Ik wil na het douchen eerst even wat te drinken halen in de kantine, heb gruwelijke dorst.”
Ik voelde in mijn zak, had geen tientje en gaf hem een geeltje. “Geef me na de wedstrijd het wisselgeld maar even terug”, zei ik.
“Oké”, zei Joost, “kun je van op aan.”
Wij speelden de tweede helft, wonnen met 2-0, douchten ons, kleedden ons om en gingen naar de kantine. Ik keek rond. Geen Joost. Ik zocht verder in het Vossenveldse clubhuis. Geen Joost. De vogel was gevlogen. En – nou komt het – we hebben hem nooit meer teruggezien.

FEYENOORD OF AZ

Het was een steenkoud fietstochtje naar de Veste gisteren, maar het was de moeite waard. FC Utrecht had niks in te brengen. Dat is best vreemd, want er lopen oud-internationals in zoals Dost, Younes en Viergever en andere goeie eredivisiespelers. Viergever was trouwens prima bezig, maar zijn maten niet. FC Twente was niet groots, maar veel beter.

Opnieuw was het opvallend dat de FC moeite heeft met het creëren van kansen en vooral ook met de afronding. De beide doelpunten werden gescoord door de goed presterende buitenspelers Černý (foto) en Misidjan. Van spits Ricky van Wolfswinkel werd weinig vernomen. Hij wint weinig duels en als hij de bal had, deed hij zelden wat spitsen moeten doen. Ik heb het al vaker gezegd, de FC heeft een betere centrumspits nodig of Van W moet snel in topvorm zien te komen.

De verdediging is zeer goed. De mannen hielden soeverein de nul en hebben pas negen tegengoals.
Ramiz Zerrouki was weer uitstekend, alsmede Mathias Kjølø. Michel Vlap, de derde middenvelder, was onzichtbaar.

Maar dan het volgende. Ik sprak in de rust net nadat Václav Černý de 1-0 had gescoord, een paar bekenden die mij toevertrouwden daat de FC kampioen gaat worden. “We zijn op de helft. Het kan alleen maar beter gaan”, aldus de luidste spreker van het drietal. Je hoort en leest het meer. De FC zou meedoen om de titel. Meedoen wel, maar kampioen worden? Nee, dat denk ik niet.

Dan moet het beter, dat schreef ik hierboven zojuist, dan moeten de mannen doe op cruciale plekken staan, zoals Van W en Vlap , veel beter spelen. De titel gaat derhalve niet naar de FC, ben ik bang. Wie dan wel? PSV heeft het kampioenschap verkocht, Ajax is chaos en de FC komt dus dit jaar nog tekort. Blijven over: Feyenoord en AZ. Tussen die twee zal het gaan. Ben zelf ook benieuwd of dit klopt. Woensdag (uit naar Vitesse) en zondag (thuis tegen Feyenoord) zullen we zien of deze opvattingen hout snijden.

TIENTJES (3)

Ik sluit even aan bij de twee recente verhalen van Paul Abels op FB. Hij gaf twee keer over een tientje weg aan een arme sloeber. Bijzondere ervaringen. Net als deze van mij.
Het moet een jaar of achttien geleden zijn dat de bel ging van ons (vorige) huis. Ik opende de deur en keek een Nederlander in de ogen wiens (voor) ouders afkomstig zijn uit het oostelijke Middellandse Zee gebied. Vriendelijke ogen, sympathiek hoofd.
Hij vertelde me dat hij om de hoek stond met zijn auto die geen meter meer vooruit wilde, omdat de benzine op was. Of ik hem een tientje kon lenen. Hij zou het de volgende dag terugbrengen, omdat hij dan toch weer naar Hengelo moest. Kwam bij, zei hij, dat hij toevalligerwijs zijn pinpasje aan zijn vrouw had uitbesteed. Kortom hij zat in hevige nood.
Ik zei hem dat ik er vanuit ging dat hij het tientje morgen inderdaad terug zou brengen. Zou hij zeker doen.
Hij kreeg het geld en ging.
Terug in de kamer vroeg mijn vrouw in aanwezigheid van de kinderen wie er aan de deur was.
“Een meneer die een tientje wou lenen”, zei ik en voelde een vreemd soort gêne over me heen komen.
“Hoezo?
“Hij stond hier om de hoek zonder benzine.”
“En jij hebt hem dat tientje gegeven?”
“Ja, hij brengt het morgen terug, want dan moet hij weer in Hengelo zijn”, zei ik en kroop virtueel onder een deken van schaapachtigheid, zeker toen ik de gezichten van vrouw en kinderen zag.
Mijn vrouw rolde met haar ogen en liep naar de keuken. Ik zag nog net een leep lachje op haar mond verschijnen. Mijn kinderen keken me aan en hadden ook zo hun gedachten.
De andere dag kwam de man niet terug. De dagen erna ook niet, je raadt het al.
In de afgelopen jaren was er nog wel eens een gezinslid dat mij vroeg of hij al geweest was. Altijd leuk, die vraag. Onlangs nog. Ik antwoordde: “Waarschijnlijk wel, maar ik kan dat niet weten, want we zijn verhuisd.” Pfff.

DAVID CROSBY RIP

We zaten op een ochtend in Londen op de trappen van Piccadilly Circus. In de zomervakantie van 1964, denk ik. Mooi weer. Uurtje of 11. Mijn maat Ton en ik. Beiden jonge tieners. In afwachting van een paar andere maten waren we daar even gaan zitten om te kijken naar het rond razende verkeer en naar alle andere bezienswaardigheden van het beroemde plein wat eigenlijk een verkeersknooppunt is.

Opeens kwamen er een politieauto aan, twee vrachtwagentjes met dranghekken en een bestelbus met camera’s en kabels. Rondom ons werd alles afgezet. De drie dames naast ons wilden weggaan, maar een vriendelijke man vroeg hen om te blijven zitten. Kortom, wie er al zaten – wij dus ook – moesten blijven zitten als levend decor voor televisieopnames, zo vertelde de man. Wat gaat hier gebeuren? Waar zijn wij zo meteen getuige van?

Even later verschenen er twee taxi’s. De jongelui die eruit tevoorschijn kwamen, werden gedirigeerd in de richting van de trappen waar wij zaten en gingen pal achter ons zitten.
“Wie zijn jullie?” vroeg Ton.
“We are the Birds”, antwoordde de jongeman met een rechthoekig zonnebrilletje.
The Birds? Huh, the Byrds dus…
Ik keek nog eens wat beter achterom en keek hem aan, een lid van The Byrds. We spraken even met hem en zijn buurman (de anderen zaten een treedje hoger), waarna de regisseur van de opnames het heft in handen nam, vertelde dat de BBC opnames ging maken en hier en daar wat mensen verzocht ietsje te verschuiven. Wij mochten blijven zitten. The Byrds zaten pal achter ons. Terwijl wij een gesprekje aanknoopten met de man met het zonnebrilletje, begonnen de opnames al. Ze werden alle vijf even kort geïnterviewd.

Die avond of in de dagen erna is dat allemaal uitgezonden op de BBC. Nooit gezien verder. Een tv-debuut dat we zelf nooit gezien hebben. Jammer. Natuurlijk zocht ik later even op wie die Byrd was met dat brilletje met wie we gezellig hadden zitten praten over hun toernee en over hun grote hit Mr Tambourine Man. En dat was David Crosby. Ja ja. En naast hem zat Gene Clark, ook een fameuze Byrd, zij het slechts een paar jaar.

Clark is al jaren dood. Crosby is dat nu ook. Dat hij na een buitengewoon goed besteed leven en een lange ziekteperiode, moge rusten in vrede. Ik zal het korte gesprekje dat ik met hem had, nooit vergeten. Helaas hebben we geen foto.

Foto’s: The Byrds met vlnr David Crosby, Gene Clark, Michael Clarke, Chris Hillman, Jim McGuinn.
De foto hieronder is een dag later genomen op dezelfde plek.

52 | EPILOOG

Bert kijkt terug. Zijn carrière in de sport besloeg welhaast zijn hele leven. Wielrenner, coach, mecanicien, adviseur. Hoeveel kilometers heeft hij wel niet gefietst, gereden per auto en gevlogen. Overal is hij geweest. We hebben het uitgebreid of summier, serieus of met een knipoog beschreven. Het is tijd voor een epiloog. Bert kijkt terug en zegt: “Al die belevenissen hebben me veel opgeleverd. Laat ik allereerst zeggen dat het leerzaam was. Al die koersen die ik heb gereden, maakten me slimmer. Je leerde een wedstrijd doorzien. Je beoordeelde de gang van zaken en maakte een keuze. Ga ik achter de ontsnapte renners aan? Demarreer ik? Hoe reageren mijn ploeggenoten? Wanneer valt de slag? Hoe ligt het parcours erbij?”

“Je krijgt ook mensenkennis in zo’n loopbaan. Je leert hoe je bepaalde personen in moet schatten. Na een mooie overwinning kon ik door het enthousiasme van de mensen heen kijken. Soms kwam ik erachter dat bepaalde mensen de prestatie belangrijk vonden, maar de persoon zelf eigenlijk niet. Ik merkte na mijn carrière als renner dat heel veel mensen me nog steeds kenden en dat streelde dan zeker mijn eer en dat ervaar ik nog steeds. Maar sommigen kennen je niet meer, zijn je vergeten of ze doen alsof.”
Dat de succesvolle wielrenner na zijn actieve loopbaan vaak gemakkelijker aan een baan in de ‘normale’ maatschappij komt, heeft ook Bert ervaren. “Vooral als ik ergens solliciteerde in de wielerwereld. Dan had ik een streepje voor. Zo kreeg ik mooie banen bij Gazelle en Shimano.”

Dat een winnaar ook zelfvertrouwen kweekt, heeft Bert ook menigmaal meegemaakt. “Dat komt na de actieve carrière van pas. Ikzelf deed veel presentaties voor Gazelle en Shimano. Soms voor honderden mensen. Dat ging me gemakkelijk af. Nerveus werd ik daar niet van.”
Dat Bert in zijn leven vaak van huis was, ervoer hij ook als een groot nadeel. Hij was wielrenner, was coach van oa topcoureur Hennie Stamsnijder, hij gaf daarna voor Gazelle en Shimano overal lezingen en presentaties en was als mecanicien werkzaam in de Tour en andere etappekoersen en later voor de paralympische baanwielrenners en basketbalsters. “Truus ging naar de koersen vaak mee. Dat vond ze altijd mooi en gezellig. Vaak gingen er meer mensen mee en dan had ze het naar haar zin. Maar daarna was ze vaak alleen thuis met de kinderen. Toen we 50 jaar getrouwd waren, zei ik dat het in mijn geval nog maar 25 jaar was, omdat ik de helft van die tijd op pad was. Op enig moment besef je daarbij wel dat je aan je gezin te weinig aandacht geschonken hebt. Zo nuchter ben ik ook. Mijn gezin en maatschappelijke zaken hadden meer aandacht moeten krijgen. Truus is graag op de achtergrond, de jongens vonden de wielercarrière wel leuk en Bart is zelf ook gaan wielrennen. Judith trouwde met Rik Reinerink, dus die weet ook wat een wielercarrière allemaal inhoudt.”
Niettemin vraagt Bert zich af of hij het allemaal goed gedaan heeft. Of de wielersport te veel een stempel op de privésituatie heeft gedrukt. “Niettemin heeft de sport mij veel gebracht. Daar ben ik dankbaar voor.”
NB. Sommige volgers van deze serie tipten mij al: maak een boek van al die verhalen over Bert Boom. Dat is inderdaad het plan. Komend voorjaar gaat het verschijnen.

HIJ KOOS HET LUCHTRUIM

Wat moet je nog zeggen over Pelé? Ik lees de eerste necro’s in de kranten. Allemaal goed. Ze geven de legendarische Braziliaan de eer die hem toekomt. De beste voetballer ooit is niet meer. Hij is uit de tijd, zoals wij dat noemen, maar niet echt. “Weggaan kun je beschrijven als een soort van blijven”, zegt de dichter Rutger Kopland.

De beste van de besten. De echte kenners weten dat ik niet overdrijf. Cruijff, Maradona, Messi, C. Ronaldo, Garrincha, allemaal grootmeesters. Ze krijgen een 10- voor hun oeuvre. De enige die een volle 10 verdient, is Edson Arantes do Nascimento. Ik zou nu kunnen beginnen aan het waarom van deze mening. Dan moet ik misschien wel 25 superlatieven uit de kast halen. Je kent ze wel. En moet ik de voornaamste spelonderdelen noemen. Zijn dribbels, zijn snelheid, zijn techniek, zijn atletisch vermogen, zijn kopkracht et cetera.

Ik pakte het boek ‘De Goddelijke Kanarie’ uit de kast. Geschreven door de briljante schrijver en Brazilië-kenner August Willemsen, waarover binnenkort van de hand van mijn oude TwCrt-collega John Heymans een boek verschijnt (hou dat in de gaten, geachte liefhebbers van goede boeken). Ik pakte zijn boek dat bijna uit elkaar valt, er weer eens bij. Hoe hij de wereldkampioenschappen van 1958 t/m 1970 beschrijft met Pelé als hoofdrolspeler, is ongekend.

WK 1958. Pelé (nog een kind) en Garrincha werden pas opgesteld, nadat journalisten erom gesmeekt hadden. Ze kwamen erin en bleven erin en werden kampioen. Pelé scoorde de enige treffer tegen Wales, drie keer tegen Frankrijk en twee tegen Zweden in de finale.
Willemsen: “Zagalo gaf in de laatste seconden hoog voor. Pelé sprong niet, hij koos het luchtruim. Een verdediger reikte nog tot Pelé’s broekband, als wilde hij een langsvliegende engel tegenhouden. De keeper omhelsde de doelpaal.”

WK 1962. De rol van Pelé was niet groot. Hij raakte geblesseerd in de beginfase. Brasil werd kampioen, niet in het minst door de inbreng van Pelé’s vervanger Amarildo en van Garrincha.
Willemsen: “De rouw van de een was de euforie van de ander.”

WK 1966. Pelé scoorde nog tegen de Bulgaren, werd gespaard tegen de Hongaren en werd vervolgens tegen Portugal uit de wedstrijd geschopt door Morais.
Willemsen: “De gevolgen van een en ander waren: 1. het ontstaan van een gevleugeld woord (‘De ergste blinde is hij die een fluitje in zijn mond heeft’); 2. de gelofte van Pelé om nooit meer op een WK te spelen; 3. de invoering van het systeem van rode en gele kaarten.
Pelé kwam gelukkig op zijn belofte terug.”

WK 1970. Weer werden de Goddelijke Kanaries wereldkampioen. Pelé blonk uit. Zoals in de wedstrijd tegen de Tsjechen.
Willemsen: “De voetbalgod bezocht Pelé, in hoogsteigen persoon, bij de aftrap van de tweede helft. Daardoor zag Pelé dat doelman Viktor ver voor zijn doel stond. En hij deed wat niemand ooit had gedaan of zou doen: op 60 meter afstand zond hij de bal hoog door de lucht, naar het Tsjechische doel. Twee seconden lang begreep niemand wat Pelé bezielde (niemand kende immers de voetbalgod). Pas toen de bal naderde, begon Viktor terug te hollen, panisch achteromkijkend, als een van de Drie Biggetjes voor de Boze Wolf. Pelé’s orbitale lob had de juiste lengte: hij viel vlak achter de achterlijn. Vlak naast het doel. Het was ronduit schandalig dat dit doelpunt, het mooiste van de Christelijke jaartelling, geen doelpunt was – anderzijds was het misschien goed gezien van de voetbalgod, want als het had gezeten was de rest van het toernooi overbodig geweest.”

Pelé is niet meer, hoewel hij niet weg is uit de herinneringen van alle voetballiefhebbers ter wereld.

Ik bezocht in 2000 het Maracanᾶ Stadion. Voor de thuisclub heeft elke speler in de kleedkamer een cabine voor zijn kleren e.d. Boven de eerste staat O Rei, de koning. Dat is de cabine van Pelé. Die wordt uit eerbied niet meer gebruikt. Is voor eeuwig van hem. Hoe goed is dat.

SENANG IN TWENTE

foto serge ligtenberg

De dood van Wouter Muller gistermorgen verraste heel Enschede en ook de regio. Mij ook. Ik kende hem vrij goed, sprak of interviewde hem een aantal keren, zag hem optreden. Zijn persoonlijkheid was vervuld van sympathie.

Ineens is hij weg. Vertrokken naar het hiernamaals. Je gelooft het haast niet, maar het is zo. Zijn liedjes blijven over, zijn verstandige woorden in verzen en columns. Soms serieus, soms ironisch. Over Indië waar hij 75 jaar geleden geboren werd, over Nederland, over de samenleving.

In mijn boek HOE MOOI IS TWENTE WEL NIET schreef hij in 2019 dat hij zich zo enorm thuis voelde in Twente, zo senang.

Hij schreef: ‘Maar waardoor komt dat dan? Ik kwam toch uit een heel ander land (Indië), met een ander klimaat, een andere huidskleur, een andere achtergrond en andere cultuur. Ik kwam ook niet uit een arbeidersmilieu, maar hoorde als Indische jongen bij de 350.000 Indische Nederlanders die noodgedwongen uit Indië weg moesten. En die hier in Holland opnieuw moesten beginnen. Een land dat vlak na de oorlog bovendien niet om al die Indo’s zat te springen. Met Nederlanders die ook vaak niet wisten waarom al die ‘bruintjes’ hier kwamen.

Zo bezien is het niet vanzelfsprekend dat ik me zo senang ben gaan voelen in Twente. Ligt dat dan aan de schoonheid van het Twenteland, de Dinkel, het Lutterzand of Ootmarsum?

Nee, daar ligt het niet aan. Dat ik me hier zo thuis ben gaan voelen ligt niet aan de natuur, maar aan de ménsen. Die heb ik jarenlang leren kennen als mensen die niet oordelen hoe je eruit ziet, maar hoe je bént. En daarom zeg ik: het mooiste van Twente zijn de Twentenaren’, aldus Wouter.

Op Wouters verzoek maakte Ebo Fraterman de foto die bij zijn verhaal hoorde. Hij zei: ‘Het Indiëmonument in het Enschedese Blijdensteinpark is ook een reden om me in Twente ‘senang’ te voelen. Het is het oudste Indiëmonument in ons land en een terecht eerbetoon aan alle gevallenen in de strijd om vrijheid en vrede in de Oost.’
De portretfoto is in 2019 gemaakt door Riet Vos.
RIP Wouter