AANKOMSTRECHTER

Maarten Ducrot, de onverslijtbare commentator bij de beelden van de Tour, vertelde tijdens de eerste Pyreneeënrit een anekdote uit zijn eigen actieve carrière. Daarbij sprak hij lovende woorden over Herman Snoeijink, de oud-wielrenner en -ploegleider. Omdat we op deze plek al eerder spraken over de twijfel aan de finish bij sommige koersen, over wie nou wel of niet de winnaar is of was, schoot me het volgende voorval te binnen met Herman in de hoofdrol.
Daarvoor gaan we terug naar zaterdagmiddag 14 juni 1975. In Hengevelde wordt de Zomerfeestronde gehouden. Arie Hassink en Herman Snoeijink stuiven in de laatste ronde op de finish af. Het scheelt niks, maar iedereen bij de drukbezette finish en iedereen op de jurywagen wijst Herman als winnaar aan. De snelle man uit Denekamp lacht met zijn hele gezicht. Weer een overwinning erbij. Zelfs Arie feliciteert hem. Ook hij denkt dat hij de sprint verloren had van Herman.
Maar…
Aankomstrechter Ben Roesink denkt er anders over en hij is de man die beslist. Roesink ziet Arie als winnaar over de streep flitsen en blijft bij deze constatering. “Waarom feliciteerde je mij bij het uitrijden na de finish?” vraagt Herman nog aan Arie.
“Ik feliciteerde je met de tweede plaats”, lacht Arie en rijdt triomfantelijk zijn ereronde.
De andere dag geeft de foto in de Twentsche Courant nog eens duidelijk aan dat niet Arie Hassink, maar Herman Snoeijink de winnaar was. Waarvan akte.
Herman is daar overigens ten huidigen dage nog steeds boos over. Meer dan 300 keer is de voormalige onderwijzer uit Denekamp gehuldigd als winnaar, maar dat Arie daar in Hengevelde met de bloemen naar huis ging, zit hem 47 jaar na dato nog steeds niet lekker. Vraag het hem maar…

GERARD VELDSCHOLTEN

Gisteren won Jasper Philipsen dan toch een etappe in de Tour. Het is hem gegund. Immers in de eerste week dacht de rappe Belg de vierde etappe gewonnen te hebben, ware het niet dat Wout van Aert hem stiekem al voor was. Het deed me denken aan de Hengeloër Jan Roesink (89), die in 1951 meende de Ronde van Hengelo rond de Vijver gewonnen te hebben, maar niet heus. Ik heb dat vorige week al beschreven.

Het deed me ook denken aan Gerard Veldscholten (63). De voormalige profrenner uit Oldenzaal is een van de beste renners die deze regio ooit voortbracht. Hij won etappes in de Rondes van Zwitserland, Nederland, de Dauphiné Libéré en won in 1988 het eindklassement van de Ronde van Romandië. Niet veel profs hebben dat soort triomfen op hun palmares staan.

Op de tiende juli 1983 dacht Gerard ook een etappe gewonnen te hebben in de Tour de France. De etappe Bordeaux-Pau stond op de rol. Na 5 uur en 50 minuten flitste de Twentenaar met de handen in de lucht over de finish. Hij had de sterke sprinter Sean Kelly van zich afgeschud en dacht gewonnen te hebben. Op dat moment meldde de Fransman Chevallier zich bij het podium. Deze coureur was bijna vier minuten eerder al gefinisht. Gerard wist het niet.
In Tour was hij overigens vaker dichtbij een ritzege, maar het kwam er toch niet van. Gerard kon goed klimmen en tijdrijden en was in 1984 de beste Nederlander met de zestiende plaats. Een jaar later was hij in de Vuelta de beste landgenoot. Hij werd dertiende. Sterke jongen die Gerard.
Hij reed de Tour 6 keer.

28 | BOOM & NIEUWKAMP

Vandaag wordt Henk Nieuwkamp 80 jaar. Hij is iets minder dan vier jaar jonger dan Bert Boom. Beide renners hadden rappe benen, maar waarschijnlijk waren de korte benen van Henkie Nieuwkamp nog sneller dan die van Bert. Toch zijn er wel uitslagen waarin Bert hoger geklasseerd staat dan Henk.
Af en toe mochten Bert en soms ook zijn plaatsgenoot Gert Zwienenberg met vader Nieuwkamp mee in de auto naar een koers. “Dat was een aardige man”, zegt Bert. Hij herinnert zich dat hij vaak vergat de richtingaanwijzer weer uit te zetten. “Dat waren toen nog van die uitklapbare dingen aan de zijkant van de auto”, vertelt Bert. “Toen we op een dag al in Bornerbroek waren en die dingen nog steeds uit stonden, zei Gert tegen hem: U mag de vleugels weer intrekken, heer Nieuwkamp.”

Bert karakteriseert de kleine sprinter uit Borne als een linkebal. “Hij kwam niet veel op kop, maar zijn eindsprint was formidabel. Hij heeft ook op de baan gereden, maar ik had hem daar ook wel eens willen zien als sprinter. Hij kon uit bijna stilstand meteen op snelheid liggen. Als hij tijdens een koers in de kopgroep zat, probeerden veel renners nog weg te komen. Hij nam in de laatste bocht alle risico’s, ging onderdoor waar het eigenlijk niet meer kon en nam in de laatste meters ineens een meter voorsprong. Ik herinner me dat hij dat ook eens deed in de Ronde van Enter. Op de streep waren we zeker tien meter achter”, aldus Bert die het knipsel van die wedstrijd bewaard heeft. “Kijk maar naar de foto”, zegt hij, “en je weet genoeg.”

Bert wijst ook nog even op de kwaliteiten van Henks oudere broer Paul. “Hij was plaatwerker, herinner ik mij. Het was meer een vechter, een heel andere type dan Henk. Paul heeft hier in de regio ook wel wedstrijden gewonnen.”

Henks carrière als zakenman was grillig, volgens Bert. Hij verkocht de metaalwaren voor Ketting Didam, nadat hij voor de sponsorploeg van dat bedrijf had gereden. “Ik weet”, zegt Bert, “dat hij schulden had bij Ketting. Henk was in zijn zakendoen een duister figuur. Daarnaast was het een playboy. Dat was hij als renner al. Ik heb renners meegemaakt die hem waarschuwden. Hij mocht niet bij hen thuis langs gaan, als hun vrouw alleen thuis was. Dat vonden ze gevaarlijk. Het verwondert me dat hij vandaag 80 jaar wordt. Misschien komt het wel doordat hij met Marian zo’n aardige vrouw getrouwd had.”

HENK NIEUWKAMP 80 (deel 2)

In mijn belangstelling voor de wielersport heeft Henk Nieuwkamp een belangrijke rol gespeeld. Als jongen van een jaar of 12, 13 ging ik af en toe bij wedstrijden in de buurt kijken. Neede, Goor, Delden, Hengelo, Nijverdal, overal waar gekoerst werd, ging ik kijken. Soms mocht ik met een buurman mee achterop de brommer. Hij was collega van Gert Zwienenberg, ook een bekende coureur.

Op een dag ontdekte ik dat Henk bij mij op school zat. Lyceum De Grundel Hengelo, hij deed HBS-A, nadat hij zijn ULO-diploma gehaald had op de kostschool in Azelo.

Hij zat op de Grundel in de examenklas, ik in de eerste klas. Soms zocht ik hem in de pauze en keek dan van een afstand naar hem, de man die ik een dag eerder had zien winnen. Ik keek hoog tegen hem op en volgde daarna zijn hele loopbaan. Hij won met zijn korte, rappe benen talloze wedstrijden in binnen- en buitenland, zoals ik gisteren al schreef, werd twee keer nationaal kampioen en nam deel aan de Olympisch Spelen.

Henk was de jongste in gezin met tien kinderen. De Bornse familie Nieuwkamp stond en staat bekend als maker van grafstenen. Tussen Henk en zijn oudste broer was twintig jaar verschil. ‘Ik had oude ouders’, vertelde hij 23 jaar geleden in de TCTub. ‘Mijn moeder was 47 toen ik werd geboren, kun je nagaan. Wat mijn vader en moeder niet goed vonden, kreeg ik wel voor elkaar bij mijn broers en zussen.’ Een weliswaar gemakkelijk, maar ook egocentrisch kind, stelt hij eerlijk vast, een einzelgänger. ‘Het zijn kenmerken die in je leven telkens terugkeren.’

Zijn privéleven verliep turbulent. Zo werd Henk enkele maanden voor zijn eindexamen van school gestuurd. Aanleiding: hij moest trouwen. Belachelijk, zegt hij in het interview, maar in die tijd was dat nu eenmaal een reden om je te verwijderen. Thuis waren ze uiteraard hartstikke kwaad dat hij ‘niet goed had opgepast’. Ze wezen hem echter ook op zijn verantwoordelijkheden. ‘Wie A zegt, moet ook B zeggen’, zei zijn moeder. Dus trouwde hij met Marian. En hij zorgde er voor dat hij alsnog zijn HBS-diploma behaalde. Want hij mocht dan weliswaar de lessen niet meer bijwonen, hij mocht van Rector Zonneveld nog wel examen doen.

Hij en Marian kregen een zoon en een dochter en hebben vier kleinkinderen. Maar Henk was Marian lang niet altijd trouw. Hij werd miljonair, maar ging met zijn zakelijke bezigheden ook een aantal malen failliet.

Hij ging in Oldenzaal wonen, in Borne was hij bij veel ondernemers niet meer welkom.
Niettemin, fietsen kon hij. ‘Ik kon me goed concentreren, zeker in eendagswedstrijden; in meerdaagse koersen werd dat al moeilijker. Ik had ook niet het karakter zoals bijvoorbeeld na mij Hennie Kuiper en Herman Snoeijink dat hadden. Jongens met een formidabele instelling.’
Overigens was Henk door zijn oudere broer Paul geïnspireerd geraakt om te gaan wielrennen. Paul was ook behoorlijk succesvol. Hij is in 2015 overleden.
Henk wordt morgen 80. Maar hij zal er jammer genoeg niet veel van meekrijgen. Zijn zoon vertelde me dat de ziekte van Alzheimer hem zwaar te pakken heeft. “Hij is heel slecht aanspreekbaar”, zei hij. “Fysiek is hij ijzersterk. Ik rij regelmatig een rondje met hem in de rolstoel.”
Op de kleurenfoto spreekt Henk op een reünie avond in de jaren negentig Rudi Kemna toe.

HENK NIEUWKAMP 80 (deel 1)

Vrijdag wordt hij tachtig, dat kleine wielrennertje uit Borne. Henricus Everhardus Maria Nieuwkamp is de naam en veel wielrennende tijdgenoten zullen zuchten bij de herinnering aan de slechts 1.67 m grote coureur. Reed je met hem naar de meet, dan was je bina kansloos. Want hij had een messcherpe eindsprint. Tien meter voor de streep fietsten hij en nog drie snelle mannen op gelijke hoogte, op de streep had Nieuwkamp meer dan een fietslengte voorsprong. Bijna elke koers weer.

In de eind jaren 50 en in de jaren 60 was hij een van de beste renners van Nederland. Meer dan duizend keer stond hij op het erepodium; 208 keer op de hoogste trede. Won behalve talloze criteria en plaatselijke rondes in binnen- en buitenland, twee etappes in Olympia’s Tour en drie in de Milk-Race, de ronde van Engeland. Hij won ook klassiekers als de Ronde van Limburg, de Ronde van de Achterhoek en de Vierstromenlandronde.

Bij de Olympische Spelen in Mexico maakte hij deel uit van de ploegenachtervolging, maar het optreden op de baan werd geen succes. Ooit zei hij in de TCTub: “We waren erg bezig met de gedachte dat deelnemen belangrijker is dan winnen.” Hij moest er erg om lachen. Hij en enkele ploegmaats hebben er de bloemetjes buiten gezet.

De wielrenner Nieuwkamp stond in die jaren bekend als een bon-vivant.

Hij relativeerde zijn wielerkwaliteiten in hetzelfde interview: “Je hebt niet zo heel veel nodig om sneller te zijn dan een ander. Het is gewoon een kwestie van de juiste trap geven op het juiste moment. Ik had een redelijk koersinzicht. Je moet zien hoe de wind staat, welke renners al weg zijn, wie goed en minder goed rijden, dat soort zaken. Daar had ik wel feeling voor.”

HANDEN IN DE LUCHT

Omdat ik toch in de buurt was, ging ik vorige week weer even bij plaatsgenoot Jan Roesink (89) langs. Ik had een uitslag in mijn archief gevonden van de Ronde van de Hengelose Tuindorpvijver in 1951. Jan was daarin als derde geëindigd. Hij herinnerde het zich nog goed, want het eerste wat hij zei is dat hij die wedstrijd had moeten winnen. Zoals veel wielrenners zeggen die net niet gewonnen hebben. Als, als, als. Toch moet ik Jans uitleg nog even doorgeven. Ik dacht daarbij aan Jasper Philipsen, de Belg die vorige week meende een Touretappe gewonnen te hebben. Hij had niet gezien dat Van Aert er vandoor was gegaan.

Want wat gebeurde daar aan de vijver in 1951. Jan vertelt dat Jan Spenkelink, de beste mecanicien die Nederland ooit gehad heeft, hem een paar speciale banden op de wielen had gelegd. “Dat waren Alessandros”, zei Jan, “die gebruik je alleen voor mooie parcoursen. De koers verliep voorspoedig en op enig moment reed ik weg van het peloton. Daan Schipper was mee en Mattie van den Heuvel. Toen we uiteindelijk de finish overgingen, stak ik mijn handen in de lucht. Ik had gewonnen voor eigen publiek.
Niet dus. Bleken er voor ons nog twee te zijn ontsnapt. Schaepers uit Oldenzaal was de eigenlijke winnaar. En die had ik eigenlijk best kunnen hebben.”
Tja.
De oud-wielrenner en Storkiaan zat achter zijn woning alwaar zijn praatstoel staat. Aan interessante verhalen geen gebrek. Jan heeft veel meegemaakt en kan er schitterend over vertellen. Zo was hij tussen 1955 en ’62 namens Stork in Ethiopië om daar mee te helpen bouwen aan een suikerfabriek. De mannen moesten daar goed doorwerken, maar hadden ook vrije dagen. Jan en zijn maat Herman Mensink uit Bentelo trokken er dan maar al te graag op uit. Ze hadden zich allebei een Guzzi aangeschaft. “Die waren van 1938 met achtervering, speciaal voor Ethiopisch gebruik. Die had je hier nog niet, het was een aparte constructie”, legde Jan uit. Ik knikte natuurlijk, hoewel ik geen bal verstand heb van motoren.
Toen ze eens 14 dagen vakantie hadden, gingen Jan en Herman met de Guzzi richting Addis Abeba. Ze gingen met één Guzzi. Dat ging allemaal naar wens. Ze beklommen een steile, hoge berg en moesten op de top overnachten wegens de invallende duisternis. Op de Guzzi zat geen licht. “We kregen daar wat te eten en een man wees ons een huisje aan. We moesten de motor binnen zetten, zei de man. Afijn, we gingen in bed liggen toen een andere Afrikaan binnenkwam met een geweer om zijn nek. Hij ging binnen zitten om op ons te passen. De andere dag hebben we de man een paar centen gegeven en gingen we verder.”
Ja, er kwam een nieuw verhaal aan dat zich afspeelde in de stad Gondar en nog een verhaal uit de hoofdstad. Hij vertelde het allemaal gebarend en met permanent een glimlach op zijn mond. Even terug in Ethiopië. Het deed hem goed.
“Kom gerust nog eens weer”, zei hij.
Dat ga ik zeker doen, want hij heeft in de oorlog ook iets heel bijzonders meegemaakt. Dat verhaal moet ik ook nog horen. Maar ik moet er niet te lang mee wachten. “Ik ben twee jaar geleden van de fiets gevallen. Ik voel de laatste tijd dat het mede daardoor minder goed gaat met mij. Het gaat hard achteruit. Ik kan niet goed onder woorden brengen wat er gebeurt.” Hij haalt zijn schouders op. “Het moet de ouderdom zijn. Wat aans?”

NOOIT GEPAKT, WEL GENAAID

Voor een goed wielerverhaal kun je altijd terecht bij Wim Derkink. Deze Hengeloër was in de jaren zestig in deze regio en omstreken een sterke tegenstander van al die andere wielrenners die ook meestreden om de bloemen na 80 kilometer ronddraaien om de plaatselijke kerk.
Daarom draaide ik de parkeerplaats op van zijn huis aan de Oldenzaalsestraat, waarin hij altijd heeft gewoond en bladerde even later door de plakboeken die zijn moeder vroeger bijgehouden heeft. Talloze topsporters hebben een album of plakboek overgehouden aan hun carrière dankzij een ijverige moeder, zus of vriendin.
Ik zie uitslagen met daarin vaak de naam Derkink bij de eerste tien van allerhande koersen. In oa Dalen, Holten, Wierden, Emsdetten won hij. Willem is echter een meester in het bagatelliseren van de prestaties die hij en zijn maten destijds leverden. “Ach, wat stelde dat dan allemaal voor”, zegt hij zestig jaar later op onverschillige toon. “En vergeet niet dat de meesten voor de koers nog even iets pakten”, zei hij.
“En jij?”
“Ik niet. Ik kan zeggen dat ik als een van de weinigen nooit iets gepakt heb.”

Waarmee Willem aangaf zijn wedstrijden gereden te hebben zonder paarse pilletjes cq andere stimulerende middelen te slikken. Hij noemt een aantal namen van coureurs die maar al te graag uit de pot met stimulantia snoepten. Ik herhaal ze hier niet. Lijkt me niet goed.

Willem is 78 jaar. Hij is alweer vele jaren gepensioneerd. Liefst 41 jaar heeft hij ’s nachts de Telegraaf weggebracht naar de Nederlandse kazernes in Duitsland. Altijd ’s nachts, 220.000 km per jaar. Hij hield er een slechte rug aan over en heeft intussen ook enkele keren de operatiekamers van binnen gezien ivm andere klachten.

Wat zijn meest memorabele prestatie was, wilde ik nog weten. Dat waren de nationale militaire kampioenschappen in 62 in de buurt van zijn eigen kazerne in ’t Harde waar hij diende in de negentiende afdeling veldartillerie. In het parcours was de Knobbel opgenomen, een steile heuvel die Willem goed kende, want hij moest er een dag voor het NK nog wachtlopen. “Boven op de Knobbel lagen atoomkoppen opgeslagen, vandaar”, legde Willem uit.

Maar hij is nog steeds niet te spreken over het feit dat hij daar een dag voor het NK 24 uur moest wachtlopen. “Een kullemeijer van een officier gaf mij die opdracht en daar naaide hij me behoorlijk mee. Voor een wielrenner is dat niet prettig”, drukte hij zich eufemistisch uit.

Niettemin was hij bijna kampioen geworden op zijn eigen Knobbel. “Ik ontsnapte uit de grote groep, had een mooie voorsprong, maar werd drie ronden voor het einde teruggepakt. Zodoende werd ik vijfde.”


Foto’s: De winnende Willem Derkink in Wierden (boven), de uitslag van de ronde van Holten (15-7-1965) en de ploeg van het Dagblad van het Oosten in 1964 met vlnr Bennie Groen, Wim Derkink, Gerard van den Berg, Gerrit Lucassen, ploegleider Krabshuis, Johan Pluimers en Wim Neeskens.

27 | DE MAN VAN PRODENT

In de jaren vijftig leefde het wielrennen volop in het zuiden des lands en ook in Noord-Holland. De regio Twente en omstreken bleef daarbij achter tot begin jaren vijftig. Toen Bert Boom met zijn rappe benen wedstrijden begon te winnen bij de amateurs, waren de Hengeloërs Mattie van den Heuvel en Toon Oink al bekende coureurs. Al gauw kwamen daar ook Henk Scheuten, Korrie Niemeijer, Frans Nijmeijer en enkele anderen bij. Ze kwamen voort uit de wielervereniging De Tubanters, wat destijds een zeer actieve club was met relatief veel succesvolle renners.

Bert herinnert zich deze concullega’s maar al te goed. “Mattie was ouder. Hij woonde aan de Deurningerstraat. Het was een vechter met wedstrijd inzicht. Hij was een beetje ingetogen. Voor mij was hij een voorbeeld. Ik adoreerde hem een beetje, dat weet ik nog goed. Hij was waarschijnlijk de eerste renner die in klassiekers en bij het nationaal kampioenschap vooraan meereed. 1955 was zijn topjaar. Ik vond het ook een aparte renner, vooral daarom. Ik keek tegen hem op en dat had ik ook met Toon Oink. Ze reden klassiekers en mochten daardoor met een derailleur fietsen. Ik reed in de begintijd nog met een vast verzet.”

Oink en Van den Heuvel waren in de eerste Ronde van Overijssel (in 1952, winnaar Piet Smit) al zeer actief. Oink werd zesde en Van de Heuvel negende.

Bert herinnert zich nog een trainingswedstrijd op ’t Stroot in het buitengebied van Hengelo. “Daar trainden De Tubanters. Op ’t Stroot werd vaak al hard gereden. Ik zat daar een keer met Toon mee in een ontsnapping. Hij met verzet, ik zonder. Op 300 meter voor de meet zei Toon: ‘Rij er maar langs m’n jongen. Je hebt het verdiend.’ Mooi toch.”

Dan Henk Scheuten (foto rechts), de rossige Hengeloër, iets jonger dan Van den Heuvel en Oink. “Die zat vaak mee in de kopgroep”, zegt Bert. “Henk was een slimme vogel. Hij werkte niet al te hard mee in een ontsnapping, maar won dan vaak wel de spurt met zijn snelle benen. Hij reed vooral in de criteriums en werd net als ik in zijn nadagen nog wereldkampioen bij de veteranen. Zijn vader was voorzitter van De Tubanters. Henk was een zwager van Johan Oude Lenferink die later naar Gildehaus is verhuisd. Dat was een coureur die goed vooruit kon fietsen, maar geen goede sprint in de benen had. Hij heeft oa de rondes van Coevorden, Arnhem en Nieuw-Amsterdam gewonnen. En hij ging veel om met Theo de Kinkelder, ook een renner van dezelfde club.”

Bert herinnert zich ook Frans Nijmeijer en Tonnie Bijen goed. “Frans was een echte temporijder, eenzelfde type als ik, hoewel ik een betere sprinter was. Tonnie was een sterke tijdrijder. In het peloton viel hij niet zo op.”

Ik sprak ook nog even met Bennie Doldersum (84) en Jan Roesink (89), Hengeloërs en clubgenoten van het drietal topcoureurs uit de jaren vijftig. Zo krijgen we een nog completer beeld van hen. Bennie karakteriseert Mattie en Toon als fijne kerels. Hij noemt Mattie de beste renner die we destijds hier gehad hebben. “Het was een schiere kearl. Toon en Henk waren ook fijne mannen en erg goeie coureurs. Wat heeft Tex veel wedstrijden gewonnen.”, aldus Bennie die oa de Ronde van Markelo op zijn naam heeft staan. (Tex was de bijnaam van Scheuten.)

Jan Roesink, die als amateur koerste tussen 1948 en 1952, vertelt dat Mattie een jaar ouder was dan hij. “Mattie was een enorme doorzetter. Als hij steil kapot zat, kon hij toch nog demarreren. Mattie was gemakkelijk in de omgang en had altijd goeie zin. We noemden hem de man van prodent. Hij lachte vaak en dan zagen we altijd dat mooie gebit van hem.”

Jan vertelde ook nog een anekdote. Profrenner/plaatsgenoot Jan Spenkelink had hem en Mattie ingeschreven voor een koppelkoers in Neuss bij Düsseldorf. “Daar konden we geld verdienen, zei De Spenk. De wedstrijd vond plaats op een sintelbaan. Het bleek tot onze verbazing een landenwedstrijd te zijn. Er waren olympische renners uit verschillende landen. Niettemin reden we goed. Toen we op enkele meters na een ronde voorsprong hadden, riep De Spenk dat we ons terug moesten laten zakken. Wat bleek: wij mochten niet winnen. Een koppel uit Neuss zelf won. Ja, dat had je toen al. Maar we gingen wel elk met 400 Mark naar huis terug”, glimlacht de krasse Hengeloër, zelf winnaar van oa de rondes van Neede en Goor.

Terug naar Bert. Hij wijst nog even op enkele topresultaten van met name Mattie van den Heuvel, die in vrijwel alle grote, nationale wedstrijden startte. Enkele resultaten van Hengelose coureurs uit de jaren vijftig op een rijtje.
1950. Overijssels kampioenschap: 1. Mattie van den Heuvel, 2. Bram van de Velde (Almelo).
1951. Idem: 1. Tonnie Bijen, 2. Toon Oink, 3. vd Heuvel (allen Hengelo). Toon won dat jaar de Ronde van Goor voor Mattie.
1952. NK amateurs: 1. Aanraad (Oud Gastel), 2. Van Steenselen (Mijnsheerenland), 3. vdHeuvel.
Noordelijke kampioenschappen (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel): 1. vdHeuvel, 2. Frans Nijmeijer, 3. Oink (allen Hengelo).
1953. Noordelijke kampioenschappen (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel): 1. Oink (foto links)
1954. Idem: 1. K. Dost (Enschede), 2. Bulten (Zwolle), 3 vdHeuvel, 8. Oink.
Acht van Bolsward: 4. VdHeuvel.
1955. Ronde van Overijssel: 1. Michel Stolker, 2. vdHeuvel.
NK amateurs: 1. Verhoef (Rotterdam), 2. Van Steenselen, 3. vdHeuvel.
Overijssels kampioenschap: 1. Klaas Visser (Enschede), 2. Korrie Niemeijer (Hengelo). 3. vdHeuvel.
Ronde van NW Nederland: 1. Van Wetten, 2. vdHeuvel.
In eigen woonplaats won Mattie de Ronde om de Vijver in 1952. Henk Scheuten won deze koers in 1959 en Bert Boom in 1960.
Tot slot nog deze uitslag: Ronde van Heerde, 30 juli 1955.

Amateurs en Nieuwelingen: 1. M. vd Heuvel, Hengelo; 2. H. Scheuten, Hengelo; 3. F. Nijmeyer, Hengelo; 4. J. Oude Lenferink, Hengelo; 6. B. Boom, Markelo.

NB. Mattie van den Heuvel is op 1 mei 2017 overleden. Hij leed aan de ziekte van Alzheimer en is 85 jaar geworden. Toon Oink is op 8 september 2021 overleden. Hij was 89. Henk Scheuten is op 16 januari 2017 gestorven. Hij was 79 jaar.

Korrie Niemeijer is 78 jaar geworden. Hij overleed op 27 september 2016. Zijn tien jaar jongere broer Freddie is eerder gestorven. Op diens carrière komen we in deze serie nog terug.

Op de actiefoto rijdt Mattie van den Heuvel voorop tijdens de Ronde van de Vijver te Hengelo.
Op de groepsfoto zien we vlnr: Toon Oink, Jan Roesink, Theo Rødel, Tonnie Bijen en Mattie van den Heuvel.

KOFFIE BIJ ZWARTE MARIE

Op zoek naar informatie over de Hengelose wielerclan van de jaren vijftig en zestig, belde ik na een tip aan bij Jan Roesink. Klein huisje op het Wilbert. “Loop maar even mee”, zei een vriendelijke mevrouw die in het voortuintje onkruid aan het wieden was. Hij zit achter. Het bleek zijn vriendin te zijn die me bij Jan introduceerde.

Het duurde nog geen minuut of ik hing aan zijn lippen. Jan Roesink is 89 jaar, hij oogde in de felle zon achter zijn huis, heel breekbaar, maar zat in een mum van tijd op de praatstoel. Ik was na de eerste zinnen al blij dat ik hem gevonden had, zodat hij mij kon bijpraten. Omdat ik op FB een serie maak over de wielercarrière van oud-wereldkampioen Bert Boom, ben ik via via achter Jans huis terechtgekomen. Want hij was wielrenner geweest en was zestig, zeventig jaar geleden een van de vele renners van De Tubanters die al fietsend aan de weg timmerden.
Aangenaam gesprek, ondeugende blik in de wijze ogen. Hij was blij dat hij kon vertellen.
“Of ik Gerrit Lentelink gekend heb? IJzeren Gerrit? Jazeker. Ik ben vaak bij hem thuis geweest in Wiene, want hij had ook een paar zusters. Dan zei Gerrit tegen zijn moeder Marie. Zet ‘ns effn luk koffie veur de kearls. Ze noemden haar Zwarte Marie, ze was een voormalige kroegbazin.” Knipoog, stout glimlachje.
Hij vertelde dat hij de Rondes van Neede, Goor en Lengerich gewonnen had. In de buurt van Zwolle – Jan kon niet op de naam komen van het bewuste dorp – had hij een wilde koers gewonnen onder de naam Jan Tabak. “Ik nam in de laatste bocht van de laatste ronde een olifantenpaadje, wat ik al had zien liggen toen ik het parcours verkende. De concurrentie protesteerde, maar de jury vond het best. En zo won ik. Leverde me 75 gulden op en wat premies in de vorm van een paar sokken en een pot proemn.”
Hij vertelde over Mattie van den Heuvel, de beste van al die Hengelose renners in de jaren vijftig, over Tonnie Bijen die naar Australië emigreerde en Toon Oink. Over Henk Scheuten en Frans Nijmeijer. In de Ronde van de Hengelose vijver was hij derde geworden.
In 1953 kwam aan Jan Roesinks loopbaan een einde toen hij in militaire dienst moest. Hij werd ingedeeld bij de marine. Wielrennen was er niet meer bij. Daarna ging hij bij Stork werken en werd hij uitgezonden naar Ethiopië. Hij bleef er zes jaar om mee te helpen bouwen aan de suikerfabrieken aldaar.
Ik vroeg hem of hij het boek Suikerbastaard kende van Jaap Scholten. “Wat daar in staat, klopt grotendeels niet”, zei Jan.
“Heb je het boek gelezen?”
“Nee, dat niet. Maar dat hebben ze mij verteld”, zei hij om vervolgens uit te weiden over de zes tamelijk primitieve jaren in het Afrikaanse land.
Misschien kom ik daar nog eens op terug, want ik ga zeker nog weer eens langs bij Jan. Nee, niet te lang mee wachten.
Uitslag Ronde van de Vijver in Hengelo1951:

26 | PLOEG VAN DE KRANT

Een renner zoals Bert Boom die regelmatig een wedstrijdje won en ook verderop in het land met de besten mee kon, is al gauw een soort reclamezuil. Het Dagblad van het Oosten, dat domicilie hield in Almelo, zag wel wat in een complete wielerploeg. Het leverde extra publiciteit op en wellicht primeurs.
De directeur van de krant, de heer Potjewijd, kwam in 1967 bij Bert op bezoek en kreeg hem zover dat hij kopman wilde zijn van de wielerploeg waaraan ook het bedrijf Van Coeverden verbonden was. “Veel stelde dat destijds niet voor”, vertelt Bert, “we kregen het tenue gratis en natuurlijk was het voor de renners niet verkeerd dat een krant hen op de voet volgde.”

Bert weet nog dat de mannen veel samen optrokken en dat ze elkaar tijdens de koersen zo goed mogelijk probeerden te steunen. “Maar het was geen heel sterke ploeg. Tijdens de koers vielen de meesten er wel af.”

Volgens Bert was Eppie van Dijk een goeie sprinter. “Hij is echter al vrij jong naar Delft vertrokken om te studeren. De anderen? Gert Puimers was ook een renner die een koers kon winnen. Hij is vorig jaar januari drie weken na zijn vrouw Corrie gestorven. Beiden hadden ze corona.”
Henk Hondeveld werd Pim genoemd. “Hij kwam uit Markelo”, weet Bert, “maar woonde later in Gelselaar. Gerard van den Berg uit Rijssen was een schuchtere jongen. Hans Blauwgeers uit Borne wist alles beter, maar op de fiets kwam het er niet uit”, glimlacht Bert, “ofschoon hij wel actief was tijdens de koers.”

Een van de meest wonderlijke renners uit de ploeg van Het Dagblad van het Oosten was volgens Bert een zekere Jan Nijhoff alias Basje. “Hij woonde in een houten huisje in Vriezenveen en later in een zomerhuisje in Ommen. De Hengelose gebroeders Niemeijer, Korrie en Freddie, hadden met hem te doen en namen hem in huis. Maar daar ging hij helemaal zijn eigen gang. Basje was nogal dwars. Toen ze een keer de auto stonden te wassen en Basje alleen maar toekeek, hebben ze hem niet meegenomen naar een koers. Hij is ook nog even prof geweest. Hij schijnt nu ergens in Afrika te wonen, hij repareert daar fietsen.”

Na één seizoen plakte de krant er nog een jaar bij aan. Co-sponsor Van Coeverden werd vervangen door Sinalco. Van Dijk was overgestapt naar een ploeg in Deventer. Johan Pluimers, een man die enorm veel koersen gewonnen heeft, nam zijn plaats in. Ook de jonge renners Harrie Homan en Fred Jaarsma kregen een plek in de sponsorploeg.