HANDEN IN DE LUCHT

Omdat ik toch in de buurt was, ging ik vorige week weer even bij plaatsgenoot Jan Roesink (89) langs. Ik had een uitslag in mijn archief gevonden van de Ronde van de Hengelose Tuindorpvijver in 1951. Jan was daarin als derde geëindigd. Hij herinnerde het zich nog goed, want het eerste wat hij zei is dat hij die wedstrijd had moeten winnen. Zoals veel wielrenners zeggen die net niet gewonnen hebben. Als, als, als. Toch moet ik Jans uitleg nog even doorgeven. Ik dacht daarbij aan Jasper Philipsen, de Belg die vorige week meende een Touretappe gewonnen te hebben. Hij had niet gezien dat Van Aert er vandoor was gegaan.

Want wat gebeurde daar aan de vijver in 1951. Jan vertelt dat Jan Spenkelink, de beste mecanicien die Nederland ooit gehad heeft, hem een paar speciale banden op de wielen had gelegd. “Dat waren Alessandros”, zei Jan, “die gebruik je alleen voor mooie parcoursen. De koers verliep voorspoedig en op enig moment reed ik weg van het peloton. Daan Schipper was mee en Mattie van den Heuvel. Toen we uiteindelijk de finish overgingen, stak ik mijn handen in de lucht. Ik had gewonnen voor eigen publiek.
Niet dus. Bleken er voor ons nog twee te zijn ontsnapt. Schaepers uit Oldenzaal was de eigenlijke winnaar. En die had ik eigenlijk best kunnen hebben.”
Tja.
De oud-wielrenner en Storkiaan zat achter zijn woning alwaar zijn praatstoel staat. Aan interessante verhalen geen gebrek. Jan heeft veel meegemaakt en kan er schitterend over vertellen. Zo was hij tussen 1955 en ’62 namens Stork in Ethiopië om daar mee te helpen bouwen aan een suikerfabriek. De mannen moesten daar goed doorwerken, maar hadden ook vrije dagen. Jan en zijn maat Herman Mensink uit Bentelo trokken er dan maar al te graag op uit. Ze hadden zich allebei een Guzzi aangeschaft. “Die waren van 1938 met achtervering, speciaal voor Ethiopisch gebruik. Die had je hier nog niet, het was een aparte constructie”, legde Jan uit. Ik knikte natuurlijk, hoewel ik geen bal verstand heb van motoren.
Toen ze eens 14 dagen vakantie hadden, gingen Jan en Herman met de Guzzi richting Addis Abeba. Ze gingen met één Guzzi. Dat ging allemaal naar wens. Ze beklommen een steile, hoge berg en moesten op de top overnachten wegens de invallende duisternis. Op de Guzzi zat geen licht. “We kregen daar wat te eten en een man wees ons een huisje aan. We moesten de motor binnen zetten, zei de man. Afijn, we gingen in bed liggen toen een andere Afrikaan binnenkwam met een geweer om zijn nek. Hij ging binnen zitten om op ons te passen. De andere dag hebben we de man een paar centen gegeven en gingen we verder.”
Ja, er kwam een nieuw verhaal aan dat zich afspeelde in de stad Gondar en nog een verhaal uit de hoofdstad. Hij vertelde het allemaal gebarend en met permanent een glimlach op zijn mond. Even terug in Ethiopië. Het deed hem goed.
“Kom gerust nog eens weer”, zei hij.
Dat ga ik zeker doen, want hij heeft in de oorlog ook iets heel bijzonders meegemaakt. Dat verhaal moet ik ook nog horen. Maar ik moet er niet te lang mee wachten. “Ik ben twee jaar geleden van de fiets gevallen. Ik voel de laatste tijd dat het mede daardoor minder goed gaat met mij. Het gaat hard achteruit. Ik kan niet goed onder woorden brengen wat er gebeurt.” Hij haalt zijn schouders op. “Het moet de ouderdom zijn. Wat aans?”