42 | WERELDUURRECORD

Heb je verloren, dan wil je revanche. Je wilt genoegdoening, je wilt laten zien dat je wèl de sterkste bent. Ook vijftig jaar geleden had je al topsporters met dat soort plannen. Was je wereldkampioen geworden, dan wilde je even stoom afblazen, maar dat kon niet te lang. De sporttas moest snel weer gepakt, want je moest naar de revanchewedstrijden. De verliezers wilden graag iets rechtzetten. “Dat was een leuke tijd”, zegt Bert. “De spanning was intussen een beetje weg bij ons renners en bij de gangmakers.”
Na het WK zag stayer Bert dus zijn opponenten terug op de Europese wielerbanen bij de revanchewedstrijden. “Daar probeerden we dan de wereldkampioen te kloppen. En in ’69 wilden ze mij kloppen, nadat ik de titel in Brno had gepakt.”
Niettemin won Bert dat jaar in Apeldoorn. Cees Stam werd tweede. “Daar waren de omstandigheden anders dan in Amsterdam in het Olympisch Stadion. Daar reed Cees met Stakenburg die elke centimeter van die baan kende. Ik reed op kleine banen als Apeldoorn en Alkmaar meestal goed. Op de relatief kleine baan in Bielefeld wilde Cees me drie ronden voor de finish inhalen. Maar ik versnelde zelf nog en liet hem achter me. Na afloop zei hij: ‘Heb je het gehoord? Je hebt het werelduurrecord verbroken’. Waarschijnlijk heb ik daar harder dan zeventig gereden.”
Op het WK in 1971 eindigden Gnas en Podlesch voor Bert die met brons genoegen moest nemen. “Maar bij de revanchewedstrijden heb ik ze bijna overal in Duitsland geklopt”, grijnst hij. “Dat kwam ook omdat ze elkaar niks gunden. Daar kon ik handig gebruik van maken. Podlesch noemde men de stier. Hij dacht dat hij dwars door een muur kon fietsen. Gnas was een slimme en aardig jongen. Hij kwam uit Bayern als ik me niet vergis. We reden in Berlijn, Dortmund, Stuttgart, Neurenberg, Bielefeld. In België in Antwerpen en Gent en in het Zwitserse Zürich. In Nederland kwamen we naar Apeldoorn, Amsterdam, Alkmaar en zelfs in Oudenbosch, waar toen nog een baan was. De Spaanse renners waren er ook vaak wel bij, maar daar was het beste wel af. Al met al werden die wedstrijden ook gehouden ter vermaak van de wielerliefhebbers die eropaf kwamen. Ze wilden de wereldkampioenen graag zien rijden.”
Bert vertelt dat de revanchewedstrijden ook in financieel opzicht goed te doen waren. “Je kreeg een redelijk startgeld, reiskosten, prijzengeld en zakgeld. Dat was allemaal al van tevoren bekend, maar desondanks wilde je zo’n wedstrijd winnen”, zegt hij.
Tot slot wijst Bert nog op de derny-wedstrijden (foto) die destijds in eigen land behoorlijk vaak gehouden werden. “Ik herinner me in de regio de wedstrijden rond de vijver in Hengelo, in Neede, Delden en ook elders in het land. Mooie tijd.”

JANS HAD DIT EN JANS HAD DAT…

We hadden het goed voor elkaar, oud-collega Jan Ankoné en ik. We zaten hoog in de Veste tussen de fans van de FC en zagen een soevereine 3-0. FC Groningen kwam goed weg. 6-0 had ook gekund en had dus gemoeten. Zo kritisch moet je zijn. De ploeg uit het noorden met mijn clubgenoot Mike te Wierik heeft en krijgt het lastig om het zogenaamde eerste rijtje nog te bereiken dit seizoen.

Ja natuurlijk let ik op Mike. Naast zijn ‘functie’ als centrumverdediger bij Groningen is hij ook nog assistent-trainer van WVV’34. Terwijl hij in de Veste alle zeilen bij moest zetten, speelden zijn pupillen uit Hengevelde in Rossum gelijk tegen RSC. Hij speelde best goed tegen de Twentse FC, maar wat heb je eraan als de tegenstanders steeds van alle kanten komen en de wedstrijd in handen hebben.

Jan en ik zaten stoïcijns te kijken, hoewel Jan regelmatig liet blijken enthousiast te zijn over de verrichtingen van de thuisclub. We volgden het spel in alle rust. Ikzelf moet er nog aan wennen, zo tussen het supportersvolk. Goa Stoan a’j veur Twente bint en hup dan moet je in de benen komen. Dat soort dingen doe je niet op de perstribune, waar ik jarenlang gezeten heb.

Daarbij komt dat Jans buren – drie jongens van een jaar of 18 – de wedstrijd schreeuwend bekeken met in beide handen een beker van een halve liter die gevuld was met bier. Was het op dan haalde een van hen weer zes verse bekers. Dat bier bedwelmde vooral de jongeman die pal naast Jan zat. Hoe zo’n jonge keel anderhalf uur een overdosis aan decibellen kon produceren met het woord ‘homo’ als leidmotiv, is weergaloos. Hadden we hem tot de orde moeten roepen? Ja, dat hadden we moeten doen. Maar we deden het niet. Spijt van.

Daar kwam nog bij dat achter me een paar mannen zaten van onze leeftijd die zich tussen de 28.000 aanwezige kenners opwierpen als voetbalprofessoren. Voor de rust: “Jans had Vlap niet op moeten stellen, Misidjan moet niet elke keer zijn man willen passeren, Rots is er nog lang niet, Jan had Brenet beter rechtsbuiten kunnen zetten.”
Na de rust: “Jans had Brama moeten brengen”.
Vanaf de 2-0 voorsprong: “Groningen is niks. Jans moet nou de wisselspelers een kans geven. Waarom zet hij Brama er niet in. Het wordt tijd voor Steijn. Ik wil die Van Leeuwen wel weer eens zien. Waarom weer die Ugalde en Cleonise?”

Zo ging dat door. En daar zit je dan tussen. Dat is wennen, maar van de andere kant heeft het ook zijn charmes. Behalve dan die halbstarken met hun homo-geschreeuw.

41 | EEN KROMGETROKKEN DRAADNAGEL OP EEN RACEFIETS

We beschreven in deze serie regelmatig een aantal concullegae van Bert. In dat rijtje hoort Gerrit Lentelink alias IJzeren Gerrit waarschijnlijk bovenaan te staan. De renner uit Wiene, die zes jaar ouder was dan Bert, had vaak van die dagen dat hij niet te kloppen was. “Geen wonder”, zeiden enkele oud-renners onlangs tegen mij, “want Gerrit nam regelmatig vlak voor de koers een stuk of vijf van die paarse pilletjes.” Wijlen Bennie Doldersum zei letterlijk: “Maar of Geit daar harder van fietste, denk ik niet, want hij kon sowieso heel hard fietsen.”

Bert vertelt dat Gerrit heel veel koersen won. Meestal had hij meer één of zelfs meer ronden voorsprong. Legendarisch is het verhaal van de Ronde van Goor in 1960. Heel veel publiek. Gerrit was solo op weg naar weer een ronde voorsprong toen hij een kindje onder de fiets kreeg dat iets te ver op de weg stond. Het bleek zijn nichtje te zijn, die gewond naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Gerrit stopte even, stapte weer op en won de koers. Hij had dat jaar overal succes. “Kortom”, zegt Bert, “hij reed ontzettend goed in die tijd. Ik fietste wel eens met hem naar Limburg om daar een koers te rijden. Soms gingen we een dag van te voren en logeerden we in een pensionnetje voor drie gulden. Op een nacht was daar een feest en lagen we uren wakker. Vervolgens reden we de andere dag die koers.”

Buiten de koers om was Gerrit een aardige man, zegt Bert. “Hij lustte dan graag een biertje. Als wielrenner was hij in zichzelf gekeerd. Hij deed wat hij wilde, overleggen met hem ging niet.”
De Ronde van Goor was voor beide renners een soort van thuiswedstrijd. “We woonden in nabije buurtschappen, hij in Wiene en ik in Herike. Een paar duizend toeschouwers met veel supporters van ons beiden stonden of zaten langs de kant. Hij won een keer met twee ronden voorsprong, maar in 1959 hadden we beiden een ronde voorsprong. Ik ontsnapte in een van de slotronden, Gerrit kwam erbij, ik reed hem weer uit het wiel en won de koers. Hij was zo nijdig en teleurgesteld dat hij met rugnummer en al pardoes naar huis reed.”

Gerrit was een fenomeen. Hij reed een aantal jaren bij de zogenaamde onafhankelijken. Dat waren semiprofs, ze fietsten in een soort klasse tussen de amateurs en de profs en konden in beide categorieën starten. Ook Mattie van den Heuvel uit Hengelo was onafhankelijk. Gerrit reed in die afdeling voor de Italiaanse fabriek Legnano die in Nederland vertegenwoordigd werd door Wevo-Sport. Als zodanig startte Gerrit in 1960 de klassieker Milaan – San Remo en reed die koers ook uit.
Bert herinnert zich een typering uit die periode van de journalist Frits van Griensven na een lange solo van Gerrit in de Ronde van Nederland. Frits omschreef hem als ‘een kromgetrokken draadnagel op een racefiets’.

Gerrit Lentelink is op 2 maart 2010 overleden. Hij is 78 jaar geworden. Hij was een oom van de succesvolle renner Eric Cent uit Goor.

HOMOFIELE PAARDEN?

Die namen. Hoe die paarden heten, die aan de Military van Boekelo meedoen. Harry Belafonte is erbij, Happy Boy, Smokie. Elk jaar is het weer een feestje om op de deelnemerslijst te kijken naar de visitekaartjes van de paarden. Laura Colett zou vandaag de wedstrijd wel eens kunnen gaan winnen. De Engelse staat er met Dacapo (foto) het beste voor. Mooie naam voor een paard. Immers na elke wedstrijd begint het circus weer van voren af aan.

In 2003 was ik als verslaggever van de TCTub ter plekke. De deelnemende paarden hadden ook toen prachtige namen. Daarom dook ik stiekem de stallen in en ging op onderzoek uit. Zat een stukje in voor de maandagkrant, dacht ik. Waarom heet een paard zoals hij | zij | hen heet?

Het was geen straf om in die gigantische, tijdelijke stallen rond te dwalen. De geur van hooi, die soms even verdreven werd door paardenstront, was aangenaam. Ook de beste paarden laten wel eens iets vallen. Of noem je die stront paardenpoep of paardenontlasting, omdat een paard ook geen kop en geen poten heeft, maar een hoofd en benen?

Op iedere box stond de naam. De film- en muziekwereld voerden dat jaar de boventoon. Er zaten opvallende namen tussen. Tom Cruise II, het paard dat Boekelo 2003 zou gaan winnen, was een machtige, zwarte ruin en het was volgens de eigenaresse zelf ook een echte acteur. Ik las de namen Sledgehammer en Lily the Pink, voormalige tophits, nu echte hits. Uit Zweden kwam My Fair Lady, de uiteindelijke nummer 4 van het eindklassement. Crazy Love was er en Pure Genius. Ik moest denken aan AVRO’s Weekendkwis waarin Fred Oster de cavia’s Ria Valk, André van Duin en Willeke Alberti tegen elkaar liet rennen.

Ik zag hoe Amaretto met de bips naar ons toe stond uit te rusten van de zware cross. Prachtig paard. ‘Wat is het,’ vroeg ik de lieftallige Zweedse groom, ‘een he of een she?’ “Hij was ooit hengst”, lachte ze, nu is hij ruin. Maar in zijn gedrag is het een meid. Hij is ijdel, wil er steeds goed uitzien. Ik denk dat hij graag een spiegel in de stal wil hebben. En steeds als er een fotograaf op hem af komt, steekt ie elegant het hoofd omhoog. Hij vindt zelf dat hij er goed uitziet en dat is ook zo’, vertelde me de Zweedse jongedame. Destijds zei je nog ‘hij’ als het een ruin betrof.

Naast Amaretto keek Flash Gay nieuwsgierig naar buiten. Lily the Pink, Flash Gay… Zijn sommige paarden homofiel? Ik vraag het dezelfde groom. ‘Nee, een paard is geen aap’, zei ze een tikkeltje verbolgen en keek me hoofdschuddend na.
Eén naam moet ik nog noemen van de lijst uit 2003. Kyrenejennalla’s Boy, een ruin uit Tsjechië. Handig voor een radioreporter.

40 BOOMSTAM – STAMBOOM

Stel je voor. Je gaat naar de wereldkampioenschappen. Iedereen zegt dat je de grote favoriet bent voor de titel. De regenboogtrui heeft jouw maten. En zelf denk je dat ook. En dan word je het niet. Je baalt extra hevig. Je bent ontiegelijk teleurgesteld.

In 1969 ging Cees Stam uit Koog aan de Zaan als glorieuze winnaar van het nationaal kampioenschap stayeren voor amateurs naar Brno voor de strijd om de wereldtitel. Hij was de grote favoriet, maar….. Bert Boom werd wereldkampioen.
“Cees was goed. Nee, hij was soeverein en zo voelde hij zich ook. Hij gaf mij die jaren het gevoel dat hij de baas was”, zegt Bert daar meer dan vijftig jaar later over. “Hij was sterk en hij was zeven jaar jonger. Maar ik was verstandiger, haha.”
En wat zegt de bijna 77-jarige Cees zelf over die titelstrijd in Brno? “Ik was inderdaad de topfavoriet. Bert lootte de koppositie, ik zat er een paar posities achter. Coach Martin Wierstra mikte op goud voor mij en zilver voor Bert. Ik wachtte tot het eind met aanvallen, maar ik kwam er niet langs. Dat was verrassend, maar ik kon en kan niet anders zeggen dat Bert de terechte winnaar was.”
En ja, hij baalde enorm. “Ik was teleurgesteld voor mezelf. Dat is me wel bijgebleven. Het was voor mij belangrijk om wereldkampioen te worden, want dan zou ik beroepsrenner worden. Dat werd hierdoor een jaar uitgesteld. Het deed pijn. Niemand had dit verwacht. Op het NK was het verschil nog duidelijk. Maar ja, elke wedstrijd is anders, elke baan is anders.”
Cees en Bert stonden een jaar later in Leicester weer samen aan de start. Cees reed achter Joop Stakenburg. Bert had andermaal Bruno Walrave als gangmaker. Dit duo probeerde vooral de gevaarlijke opponenten uit Spanje dwars te zitten om Cees aan de wereldtitel te kunnen helpen. “Het was niet mijn beste wedstrijd”, zegt Cees, “maar ik won en werd wereldkampioen. Ik werd prof en heb daarna niet meer tegen Bert gereden.”
Hoe was Bert als concurrent, luidt de vraag. Cees: “Jaah, wat zal ik zeggen. We zijn intussen een paar jaar ouder. Ik heb hem maar kort als tegenstander gehad. Op de weg hebben we nooit tegen elkaar gereden, alleen op de baan. Bert was een heel goeie allround renner. Op de baan van het Olympisch Stadion was hij duidelijk de mindere, op kleine banen reed hij beter. Ik vond hem een leuke vent en een fijn mens. Ben hem later nog wel tegengekomen op beurzen toen hij voor Shimano werkte en ik bij AGU-Sport. Bij dat soort gelegenheden was hij met zijn Twentse humor meestal wel in voor een geintje.”
Bert beaamt het goede contact dat de beide oud-wereldkampioenen in hun werkzame leven hadden.
Ineens schiet hem nog een anekdote te binnen over de huldiging in Enter na de gewonnen wereldtitel. “Onze buurman heette ook Stam. Een groep Enternaren kwam hem feliciteren met de tweede plaats. Gekkigheid. De goede man had nog nooit op een racefiets gezeten.”
NB Cees Stam won oa vier wereldtitels, reed 48 zesdaagsen en was een tijdlang werelduurrecordhouder. Zijn zoon Danny en kleinzoon Yoeri Havik zijn eveneens bekende wielrenners geworden, zowel op de baan als op de weg.

VOOR DE KEU

FC Twente won met 3-0 van Vitesse. Dat was prima, maar de score mag best wat hoger uitvallen tegen dit soort zwakke tegenstanders. Feit is dat twee van de drie goals door verdedigers werden gemaakt (Brenet en Smal). Feit is ook dat Van Wolfswinkel en Vlap nog steeds niet in vorm zijn. Ik vind dat Van Wolfswinkel, zoals ik op deze plek al eerder verkondigde, zijn beste tijd gehad heeft.

Er zit sleet op de spits van de FC. Hij kreeg weinig goeie ballen, dat is waar, maar beetje spits komt toch een paar keer in scoringspositie. Daar zorgt hij wel voor en anders doen zijn medespelers dat. “Hij heeft een doelpunt nodig”, roept de kenner. Dat mag zo zijn en dat helpt ook wel eens, maar Van Wolfswinkel heeft na acht wedstrijden nog steeds geen doelpunt gescoord. Niet goed!
Vlap is onzichtbaar. Als aanvallende middenvelder zou hij een steun voor Van W kunnen zijn, maar hij zoekt en zoekt, maar vindt nog weinig. Als Sadilek weer mee kan doen, gaat Vlap naar de bank. Want de andere twee middenvelders, Zerrouki en Kjølø, zijn zo belangrijk geworden, dat hun plekjes in de elf van Jans verzekerd zijn. Overigens, Wout Brama is er ook nog. Deze ervaren rot kan nog steeds veel voor het elftal betekenen. Coachend, duels winnend, passend (meestal direct), inzicht.
Niettemin, 3-0 winst voor de FC die keurig bij de eerste vijf van de ranglijst staat. De zege op Vitesse was voor één man in het stadion de kers op de taart. Dat was Eddy Achterberg, alias de Keu. Hij werd voor de wedstrijd door Jan Streuer uitgeroepen tot erelid van de FC. Geheel verdiend. De Keu is een clubman pur sang. De FC betekent alles voor hem. En waarachtig zong Vak P nog even de hit van de eind jaren zestig/begin jaren zeventig Heya De Keu….

GRUNDEL

Laat ik nou helemaal vergeten zijn dat Lyceum De Grundel afgelopen zaterdag het 75-jarig jubileum vierde met een enorme reünie. Jammer, maar helaas. Ik zocht en zocht en vond als schrale troost een klassenfoto terug. Derde klas gymnasium. Ik bewaar goede herinneringen aan de school die op 20 kilometer van mijn huis in Markvelde lag. Meestal ging ik met de bus vanuit Hengevelde vanaf café De Witte. Het was de werkbus, waarin ook de plaatsgenoten zaten die bij Stork, Heemaf, Hazemeijer en andere Hengelose bedrijven werkten.

Ik vond de Grundel een interessante school, genoot van de sfeer en de lessen. Rector pater Zonneveld, Piet Bakels (aardrijkskunde), Lenferink (Nederlands), Hoens van geschiedenis en Kuijpers (Duits) die volgens de TCTub afgelopen zaterdag aanwezig was. Hij is inmiddels 93. Pater Gemmeke, juffrouw Knol, Tops, Komen, Ter Braak (bijgenaamd Flap), Wiggers, Wessels, Wienk, Van Dongen, Huizinga et cetera. Karakteristieke mannen en vrouwen. Steeds meer namen komen bovendrijven.

Ook sommige leerlingen spraken tot de verbeelding. Ik smulde als jonge leerling van de krantenartikelen over de heldhaftige Theo Elschot die in de hoogste klas het eindexamen niet afwachtte en ineens verdwenen was. Na zes weken werd hij in Frankrijk teruggevonden. Hij was het schoolleven zat en had een baantje gevonden bij een wijnboer. Later werd hij een befaamd horecaman. Ik keek ook hoog op tegen de kleine schoolgenoot Henk Nieuwkamp, de succesvolle wielrenner uit Borne en herinner me de jongens van Wagenaar en de voetballer Wim Zervaas.

Dan die klassenfoto. De heer Moulijn staat quasi nonchalant achter in het lokaal, onze leraar latijn die erg veel moeite had om ons in bedwang te houden. Maar hier poseren we gedwee en hier en daar schichtig voor de dienstdoende fotograaf.

Ik ken van bijna iedereen de namen nog. Van de meesten weet ik waar hun ouderhuis stond. Maar waar ze nu wonen?

Eerste rij vooraan Peter Ham uit Enschede, de hockeyer. Naast hem Willy Brummelhuis uit Haaksbergen. Er zaten veel Enschedeërs en Haaksbergenaren op De Grundel. Later hadden die plaatsen zelf een katholieke middelbare school. Dan weer twee Enschedeërs: Michiel Vergeer, de latere economist en woordvoerder van het CBS met naast hem Guus van ’t Reve. Daarachter Kees de Rooij (als ik het goed heb) en Jon Vismans. Drie Hengelose meiden, Monique Schreijer (?), Yvonne Assink en ?? (sorry) en daarachter Ben Oude Groeniger (Borne), mijn zwager Jan Scholten (Goor) woont in Laren en Peter Scheij (Hengelo) die verkering had met een meisje uit een andere klas. (Hoe curieus dat ik dat onthouden heb.)

De rechter rij. Links Dick Rabelink, mijn Goorse vriend van toen, woont in Oegstgeest. De jongeman naast hem heet Winfried Poelman. Hij kwam oet Eanske. Tweede bank: Johan ten Thije (Isidorushoeve) en Ben Vaanhold (Enschede) die later in Nijmegen woonde. Van hem weet ik dat hij overleden is. Hopelijk is hij de enige die uit de tijd is. Dan Karel Tibbe, zoon van de directeur van Bad Boekelo (gratis entree dus), thans Usselo. Hij is fotograaf geworden. Naast hem zit ikzelf, toen de kleinste van de klas, nu 180 centimeter. Dan Edith de Rijk (Hengelo) en ?? (andermaal sorry). Tot slot daarachter ook twee Hengelose meiden Gerrie Kuipers en Ria Bruggink die later net als ik en overigens net als haar vader journalist geworden is.

Ik hou me aanbevolen voor aanvullingen | verbeteringen | foto’s.

TWENTSCHE COURANT

Het speciale speldje zit al op de revers van mijn colbert. Want de dag van vandaag staat in het teken van wijlen de Twentsche Courant. De oud-werknemers komen weer eens bij elkaar in een mooi etablissement nabij het stadhuis in Hengelo. Reünie. Nostalgie. Babbelen over vroeger en nu.

De oudste krant van Twente – opgericht (of zeg je gesticht) in 1844 – geliefd bij duizenden Tukkers en ook Sallanders en Achterhoekers. Ik las hem al toen ik acht was. Op de buik liggend op de keukenvloer. Mijn moeder vertelde me later dat ik dan plaatjes uitknipte en in een schrift plakte. Waar is dat schrift gebleven?

Later ging ik er werken. Eerst een tijdje als correspondent en later in vaste dienst als sportredacteur. Dat was fijn. Eén grote familie, dat zullen we vanmiddag ook weer meemaken. In 1994 vierden we op smaakvolle wijze het 150-jarig bestaan, in ’96 fuseerden we met Dagblad Tubantia en werd het De Twentsche Courant Tubantia. Dat was even wennen, maar het leven ging uiteindelijk gewoon door.

Ik kan er veel meer over vertellen, over die goeie, ouwe TC en het gebouw aan de markt in Hengelo, dat een soort doolhof was. Anekdotes, verhalen, tranentrekkers. Beetje overdrijven mag.

39 | BOOM & KUIPER

Ze verschillen negen jaar, Bert Boom en Hennie Kuiper. Slechts een enkele keer hebben ze tegen elkaar gefietst. Noem hen grootmeesters als het om wielrennen gaat. Per slot van rekening hebben ze een regenboogtrui in de kast hangen en hebben ze andere grote wedstrijden gewonnen, waarbij de erelijst van Hennie vele malen imposanter is dan die van Bert. Hij is altijd amateur gebleven. Hem moet je eigenlijk meer zien als de godfather van het regionale wielrennen.

Toen Bert als zijn koersen reed en vaak naar een plek op het erepodium sprintte of soleerde, kende Twente en omstreken nog weinig nationale toppers. Bert vond dat daar verandering in moest komen. Hij gaf de renners die hij tegenkwam of die hem thuis opzochten, nuttige tips. Ook aan Hennie. “Ik herinner me dat hij hier een keer langs kwam en ik hem trainings- en voedingsadviezen gaf. Hij zat als jonge renner al enorm vol van de sport. Had er alles voor over. Motieven genoeg om erover te praten en ervaringen uit te wisselen. Ik probeerde ook de bescheidenheid bij hem weg te halen. Je moet niet te hoog tegen anderen opkijken. Het zijn allemaal mensen van vlees en bloed. Ikzelf had dat veel minder”, vertelt Bert over zijn beroemde streekgenoot die ook over het materiaal adviezen kreeg van hem.

Hennie was leergierig en eerzuchtig. Hij wilde bij de besten horen. Als Bert trainingen gaf in de winterstop, kwam hij vanuit Noord-Deurningen met nog enkele renners bij hem uit de buurt naar Markelo of Holten om mee te trainen. Hennie zelf zegt daarover: “Bert heeft het wielrennen in deze regio enorm gepromoot. Mede door zijn initiatieven werd hier in de winter een crosscompetitie opgericht. Hij was ervan doordrongen dat renners in de winter veel te lang stil lagen. Ik bewonderde de toewijding van hem en enkele anderen zoals Wim Dieperink. Ze waren gek van fietsen. Hij organiseerde die trainingen en ik reed er via de Twickelse bossen naar toe. Ik was net profwielrenner geworden. Ik herinner me dat het op een dag ontzettend koud was en ik onderweg ook nog mijn muts verloor. Maar ik geloofde erin. We deden hardheid op bij Bert die ook hard voor zichzelf was”, aldus Hennie die Bert typeert als een man waar je naar luisterde en die als extra kwaliteit ook nog veel materiaalkennis had. Daar kon hij eveneens met enorm veel liefde over vertellen.”

Bert koestert de goeie relatie met Hennie. “Ook toen hij Olympisch en wereldkampioen werd en meer grote wedstrijden won, bleven we contact houden. Nu nog steeds. Of we bellen elkaar. Zeker wel een keer of vier, vijf per jaar. Hij nodigt me altijd uit als hij weer betrokken is bij een wielerevenement. Dat waardeer ik zeer.”

Bert zou Bert niet zijn als hij geen anekdote beschikbaar zou hebben. “Toen Hennie Olympisch kampioen was geworden en met zijn toenmalige vrouw van Schiphol naar Oldenzaal reed voor de huldiging, zei hij onderweg: ‘We gaan eerst nog bij Bert Boom langs’.
‘Ja maar, al die mensen die wachten op jouw komst’, was de reactie.
‘Nee, zei Hennie. Bert heeft meer aan die gouden plak bijgedragen dan dat huldigingscomité.’
Ze verschillen negen jaar en inderdaad kun je in de archieven nog uitslagen vinden waarin ze beiden genoemd worden. “Maar ik herinner me niet dat we ooit tegen elkaar gesprint hebben”, zegt Hennie. Waarschijnlijk was Bert hem dan te rap af geweest.

‘OUDE’ DEBUTANTEN

Remko Pasveer debuteerde donderdagavond in Oranje, hij is bijna 39 jaar! De keeper van Ajax is nu tweede op lijst van oudste debutanten in het Nederlands elftal. Het record is in handen van Sander Boschker, die twaalf jaar geleden op 39-jarige leeftijd debuteerde. Hoe toevallig: beide keepers wonen in het Hengelose Tuindorp op enkele honderden meters van elkaar.

Het was mooi dat collega Leon in de TCTub nog even aanstipte dat beide keepers in hun loopbaan jarenlang getraind zijn door Eddie Pasveer, de vader van Remko. Zijn invloed op de hun carrières is groot.

In de biografie van Sander, die ik in 2014 mocht schrijven, vertelt hij uitgebreid over zijn goede relatie met Eddie. Dat Remko een goede band met zijn vader annex trainer had, was logisch. Je zou zeggen dat het niet kan in het profvoetbal, een vader die zijn zoon traint en vooral bij keepers niet, omdat die bijna één op één met elkaar werken. Maar Eddie kon dat.

Ik heb beide keepers regelmatig bezig gezien onder zijn leiding, Sander bij FC Twente en Remko bij Heracles. Wat opviel was dat ze bij vlagen fanatiek en hard aan het trainen waren, maar ook dat ze tussendoor korte periodes met elkaar stonden te discussiëren.
Een citaat uit de biografie van Sander: “Ik kon bij Eddie ook mijn eigen visie kwijt. Dat werden soms behoorlijke discussies. Meestal was ik helemaal kapot. Dat vond ik prettig. Maar soms praatten we wat meer en liet hij me wat lekkere ballen pakken of deden we seriewerk. Dan ging ik ook met een goed gevoel onder de douche. Ik kon met Eddie lezen en schrijven, hij zorgde er altijd voor dat ik met een goed gevoel aan een wedstrijd begon. Ik kon ook met hem over privézaken praten. Ik wist dat het bij hem bleef en niet bij de trainer terecht kwam.”
Eddie Pasveer was zelf in de jaren zeventig ook keeper bij FC Twente. Meestal was hij reserve.

Ik ken hem als een aardige, maar ook zeer bevlogen sportman. Wat moet daar thuis in Enschede veel over voetbal en over sport in het algemeen gedebatteerd zijn. Zijn andere twee zonen konden ook goed voetballen en de enige dochter des huizes volleybalde enkele seizoenen in de eredivisie.

Toen Remko in 2014 van Heracles naar PSV ging, kreeg de toen 57-jarige Eddie bij Heracles prompt zijn congé. De club wilde verjongen in de technische staf. Niets ten nadele van zijn opvolger Brian van Loo, maar Eddie was destijds echt nog niet versleten. Jammer dat deze vakman daarna geen nieuwe profkeepers meer onder zijn hoede kreeg.

Maar wat zullen hij en zijn gezin trots geweest zijn op het debuut van Remko in de interland tegen de Polen. Als ik hen was zou ik alvast eens kijken hoe je aan tickets en hotelkamers komt in Qatar als daar op 20 november het WK begint.