31 | OVERWINTEREN

Sommige  renners vinden het leuk om met een fiets door mul zand, over hellende bospaden of natte weilanden te rijden. Soms hangen ze de fiets aan de schouder alsof het een city-bag is en lopen een trap op of een steile bult. Wie dat allemaal goed afgaat, doet het in wedstrijdverband. Veldrijden of crossen, Jos Lammertink kon het uitstekend in de jaren zeventig.
Vond je dat leuk Jos, met een fiets op je nek door de blubber zwoegen?
Het antwoord zegt veel: “Ja, omdat ik er goed in was.”
Zeg dat wel, hij won alle crosswedstrijden waaraan hij ooit deelnam op één na. Dat was het EK voor junioren toen hij tweede werd, omdat hij niet doorhad dat ze al bij de finish waren. Op dat EK en al die andere kampioenschappen die hij won (oa vier keer de nationale titel), komen we nog terug in deze serie over zijn (wieler)leven.

Het lijkt niet al te charmant om met je doorweekte tenue en een bemodderd hoofd over zo’n parcours te fietsen en te rennen om uiteindelijk doodmoe aan de finish te komen, maar Jos verklaart waarom het toch een zinnige bezigheid was/is. “Zie het als een vorm van overwinteren. Op de weg is het vaak koud en nat. In het bos ben je veel actiever bezig. Een aantal uurtjes training in het veld telt dubbel in vergelijking met de weg.  En het is ook goed om je stuurmanskunst wat op te krikken.”
Hij voegt er nog aan toe dat men van toerder tot wedstrijdrijder crost. “Niet voor niets  zijn de veldtoertochten mateloos populair. Veel ploegleiders van eliteploegen plannen die toertochten in als serieuze training.”

Toen Jos begon met wielrennen, raakte hij ook geïnteresseerd in veldrijden. Daarvan was zijn bijna vier jaar oudere neef Hennie Stamsnijder een belangrijke aanstichter. “Hij timmerde aan de weg en wij, mijn broer Herman, neef Jonny en ik, raakten erdoor geïnspireerd. Ondanks dat Hennie een neef was, keek ik tegen hem op.”
Niet dat ze elkaar als familie vaak spraken, zo vertelt Jos. “Met verjaardagen kwamen de ooms en tantes, maar de neven en nichten waren er lang niet altijd bij en Hennie was druk met fietsen. Ik weet nog dat ik hem ooit in een brief om advies heb gevraagd.”

De Lammertinks woonden in Hoge Hexel. Achter hun huis liep een pad van 400 meter tussen weilanden door naar  een zandafgraving, de zaandkoele genaamd. Jos: “Daar konden Jonny, Herman, Richard Freriksen en ik lekker rossen. We oefenden daar ook hoe je met je fiets over een sloot springt of hoe je met je fiets van die steile zandafgravingen afgaat. We leerden wanneer je met harde of zachte banden moest rijden. Mijn vader had daar ook kijk op. Hij wist hoeveel spanning je op bepaalde parcoursen in je band moest hebben. En dan niet met allerlei moeilijke apparatuur maar gewoon de band met zijn duim indrukken. Hij had ook eens bij een fietsenmaker een hele brede tube op de kop getikt, die op een oude sportfiets zat. Als het parcours heel mul was en je had die brede tube als voorband, dan was dat net het verschil tussen moeten lopen of nog kunnen fietsen. Daar had ik dan veel voordeel van. Toen ik bij de junioren reed, kon Herman er bij de nieuwelingen op rijden. Toen hij ook junior was en we in dezelfde categorie reden, mocht ik met dat voorwiel rijden. Alle vrije tijd die we hadden, crosten we door de bossen.”

Jos en de zijnen reden de crossen vaak bij de wielerverenigingen in Twente en de Achterhoek. In veel plaatsen werd een wedstrijd georganiseerd en de verenigingen hadden veelal een eigen circuit. “Eén keer per weekend reden we een nationale cross. Vier jaar lang heb ik ze allemaal gewonnen, inclusief de clubwedstrijden.”
Jos stapte in 1976 als een volleerd veldrijder over naar de amateurs, maar daar besloot hij te stoppen met deze wielerdiscipline. “Soms moet je keuzes maken, ik koos voor de weg”, verklaart hij het rigoureuze besluit van destijds.


1976. Jos wint een veldrit in Zwolle.


1977-78, Jos voorop, Herman Snoeijink achter hem.


Gefocust stuurt Jos zijn fiets door het zand